Een maandag waarop de wereld niet instortte

1.
Maandagmorgen. De jas uit en aan het haakje. Tas naast het bureau. Vooroverbuigen om bij de startknop van de computer te komen die onder het bureau staat. Beetje kreunen. Even kijken naar het startscherm van de pc. Bewegende blauwe blokjes. Er zit een ongrijpbare kleurschakering in die blokjes die me elke ochtend ontglipt. De suggestie van reliëf of zoiets. Op adem komen van de zes trappen. Zo meteen koffie halen. Hand al rond het oor van de mok geklemd.

2.
In de kamers om me heen hoor ik mensen elkaar vragen hoe het weekend was. Ik ben de enige die alleen zit op een kamer. Dat is het voorrecht van omhoogvallen, dat je steeds allener zit op kamers. Ik weet zo snel geen antwoord op de vraag hoe het weekend was.

3.
Tot de lunch dan. Een collega vraagt of ik nog iets leuks gedaan heb dit weekend. Een fijne gesloten vraag. Ja schuine streep nee – doorhalen wat niet van toepassing is. Voor de meeste onderwerpen prefereer ik gesloten vragen. Al blijkt de gesloten vraag uiteindelijk altijd toch een slecht geformuleerde open vraag. Wat heb je dan gedaan. Hoezo was het dan niet leuk.

De lunch is een vergadering. Een monoloog begeleid door vijftien paar kaken die op broodjes kaas malen. Of corned beef met een schijfje tomaat en alfalfa. Af en toe een slok melk uit een bekertje van dun wit plastic. De karnemelk blijft altijd over. Op gezette tijden drukt iemand een homp nat brood tegen de binnenkant van zijn of haar wang en stelt een vraag.

4.
Ik bel een man bij een bedrijf. Zijn baas heeft hem afgevaardigd naar een bijeenkomst die ik organiseer.
Ik vertel dat de bijeenkomst zal draaien om de problemen en vragen die de deelnemers willen voorleggen aan hun collega’s bij andere bedrijven. Dat ze met elkaar in gesprek gaan.
De man antwoordt dat hij dat had gelezen in de email, ja.
Mooi, zeg ik.
Het is even stil.
Had je een onderwerp in gedachten, vraag ik.
Nou, zegt de man, ik heb er even over nagedacht. En het ook intern even voorgelegd. Maar we hebben geen problemen.
Ik houd even mijn adem in.
Misschien is problemen een te groot woord, zeg ik. Jullie hebben vast wel vragen, zaken waar je mee worstelt.
Nee, zegt de man. We hebben geen vragen. Alles loopt prima.

Ik word overvallen door het verlangen naar een voortijdige dood.
Het is geen cynisme, geen het-hep-toch-allemaal-geen-zin.
Het is absurdisme waarvoor ik de energie niet heb. 
Misschien een academisch onderscheid.
Maar daar word ik dan ook voor betaald.

Een man zonder problemen.
Ik verzoen me met mijn nederlaag en voel vervolgens enige jaloezie.
Hij klonk niet dwars. Niet geïrriteerd. Hij had oprecht nagedacht en geconcludeerd dat er geen problemen waren.
Hij liet zich niks aanpraten.
Hij ging elke dag op tijd om vijf uur naar huis en de wereld stortte niet in.
Dus.

Veel mensen gaan elke dag om vijf uur naar huis en merken dat de wereld niet instort.
Toch leidt dat zelden tot de conclusie dat ze geen problemen hebben

5.
Ik ga om iets na vijf uur naar huis.
Ik til mijn dochtertje van het speelkleed en probeer haar innig te zoenen.
Ze worstelt zich vrij, omdat ik prik.
Ik heb me al een paar dagen niet geschoren.
Dat had best even gekund, van het weekend.