Normbudget

Een paar maanden geleden had de decaan wat geld toegezegd voor activiteiten met onze promovendi. De bureaucratische naam voor ‘wat geld’ is: een normbudget.

Gisteren wilde ik voor het eerst iets betalen uit het budget. Dat bleek niet te kunnen. De verantwoordelijke ambtenaar meldde: er is geen budget beschikbaar.

Ik mailde hem: ‘Met andere woorden, je draait de toezegging van de decaan terug?’
    Zijn antwoord: ‘Ik draai niets terug, er is een normbudget ingesteld. Ik zet het alleen op nul euro.’
    Die mededeling vond ik van een grote schoonheid.
    Veel mensen lezen de romans van Kafka als aanklacht tegen de ambtelijke systemen die individuen vermalen. Maar ik voel doorgaans meer sympathie met de ambtenaren in die romans dan met de hoofdpersonen K. en Joseph F. Soms is de nederlaag nu eenmaal mooier dan een overwinning.

Bayern won

Bayern won en ik dronk een biertje. Ik goot het flesje leeg in het glas en keek op het etiket. La Trappe Tripel. Voor zover ik wist had ik nog nooit een La Trappe Tripel gekocht. Ineens herinnerde ik me een jongeman in een donker pak. En een bril, geloof ik. Hij drukte me de hand tijdens de receptie na mijn oratie en stelde zich voor als een lezer van Bijzinnen. Hij gaf me twee cadeaus. ‘Een voor als je vrouw thuis is en een voor als ze weg is.’ Een verwijzing naar een eerder stukje. Het was een fles rode wijn en een flesje bier. Ik was getroffen door het feit dat hij had nagedacht over een cadeau voor een vreemde. Vanavond won Bayern en dronk ik een La Trappe Tripel. Mijn vrouw was inderdaad van huis.

Het record van John de Mol

Een man gaat winkelen met zijn vrouw. Zeven woorden die gevolgd worden door het ongewisse. En zo stond ik op vrijdagmiddag met mijn vrouw in de winkel van Hugo Boss in Den Haag.

Een huwelijk wordt bepaald door de bijzaken, de zaken die je niet per se gezamenlijk hoeft te ondernemen. De verplichte nummers zijn veilig. Hun belangrijkste verdienste is dat ze achter de rug zijn. De bijzaken stellen je echter soms voor de vraag wat dat precies inhoudt, echtgenoot zijn.

Ik had broeken nodig. Ik kan niet zelf broeken kopen. Dat vereist namelijk, om te beginnen, dat je in de spiegel kunt kijken, terwijl je met je kont draait. Dat kan ik niet.

In de winkel van Hugo Boss stond een verkoper die zo aantrekkelijk was, dat het me even in verwarring bracht. Daardoor kon ik niet zien of hij hetzelfde effect had op mijn vrouw. Hij vroeg wat ik zocht. Ik zei: een broek.
    Een paar minuten later stond ik in een paarse broek. Ik ben tamelijk kleurenblind, maar zelfs ik zag dat het een paarse broek was.
    Ik heb nooit het bezit van een paarse broek begeerd. Maar mijn vrouw keek en zei: Dat is een erg mooie broek.
    Ze sprak met de verkoper over het innemen van de broek, terwijl ik voor de spiegel stond. De verkoper trok achter mijn rug aan de band van de broek, zoals je een konijn in zijn nekvel optilt. Drie centimeter, concludeerde hij.

Of ik nog iets anders zocht. Een truitje, misschien, zei ik. De verkoper kwam met een dun truitje dat me lichtblauw voorkwam in het gelige licht van de paskamers. Ik deed het aan boven de paarse broek.
    ‘Kan dit bij elkaar?’ vroeg ik.
    Mijn vrouw grijnsde. ‘Het staat heel mooi bij elkaar, maar het is wel roze.’
    ‘Roze?’
    ‘Dat moet je natuurlijk niet tegen hem zeggen,’ zei de verkoper. ‘Het is lila,’ zei hij tegen mij.
    ‘Ik heb geen moeite met roze,’ zei ik. ‘Ik zie alleen niet dat het roze is.’
    ‘Het is lila.’
    Ik keek naar mijn vrouw. ‘Je zou kunnen zeggen dat het heel licht lila is,’ zei mijn vrouw.
    ‘Maar kan het bij elkaar?’
    ‘Het staat prachtig.’
    Ik besloot het ensemble te kopen.
    ‘Heel dapper, echt iets nieuws voor jou,’ zei mijn vrouw.
    We liepen naar de kassa. ‘Misschien kun je nog een choker kopen,’ zei ze grijnzend.
    Ik hield onmiddellijk halt. ‘Je moet dit wel serieus doen,’ zei ik.
    ‘Sorry. Grapje.’
    ‘En die broek en trui?’
    ‘Dat was geen grapje.’

We rekenden af. Ik kocht ook nog dezelfde broek in het grijs en een grijze vestje.
    Op dat moment was ik een minuut of tien in de winkel. Mijn vrouw vroeg aan de verkoper of het een recordtijd was. Maar het bleek dat televisieproducent John de Mol af en toe binnenliep, wat kledingsstukken aanwees en die zonder te passen afrekende. Soms stuurde hij achteraf een kledingstuk terug.
    Maar mijn vrouw was toch onder de indruk van mijn inkoopsnelheid. Het helpt dat ik wel voorkeuren bezit, maar ze zelf niet ken. Maar in plaats van dat te zeggen, deed ik me even te goed aan haar bewondering.

Daarna liepen we met opgewekt gemoed door Den Haag. We waren het ongewisse ingegaan en er aan de andere kant weer uitgekomen.
    Soms vraagt mijn vrouw of ik nog van haar hou. Mijn antwoord is duidelijk: een paarse broek met een roze trui.

De laatste keer over poep

De laatste anekdote over poep. Tijdens het ontbijt riep mijn dochtertje vanaf het toilet dat ik moest komen. Ze was bijna klaar, zei ze. ‘Ik ben benieuwd welke letter het is.’ Ze kantelde haar heup en probeerde in de pot te kijken naar het halffabricaat. Ze fronste.
    ‘En?’ vroeg ik.
    ‘Ik kan het nog niet zien,’ zei ze.
    Ik knikte.
    Ze beet op haar onderlip. ‘Maar als het geen letter is, dan is het een kunstwerk, oké?’
    ‘Oké.’
    ‘En dan is voor nep het kunstwerk niet van poep, oké?’
    Ook dat was oké. Gerustgesteld concentreerde ze zich op het vervolg. Ik keek op mijn horloge en rekende uit dat we nog elf minuten hadden om aan te kleden en tanden te poetsen.

Maand vierenvijftig

Lieve Vera,

Vorige week bracht ik je naar school. Terwijl we je jas ophingen, zag ik rond je mond een witte kring van gedroogde tandpasta. Ik nam je kin in mijn hand en likte met een lange haal de tandpasta van je gezicht. Ik geef toe, er zat iets van wellust in die lik. Ik herinner me goddank niet wat ik ’s nachts droom, maar ik vermoed dat jij in sommige afleveringen figureert als ijsje. Een smeltend ijsje, dat snel opgelikt moet worden voordat het verdwenen is.
    Terwijl ik de zoete kindertandpasta op mijn tong proefde, trok je je los.
    ‘Gatver, pappa!’ zei je.
    ‘Nou, snoepie, zo erg is het toch niet.’
    ‘Jawel. Het is wel erg. Je smaakt vies.’
    ‘Hoe smaak ik dan?’
    ‘Naar smurrie.’

Dus nu weet ik: ik smaak naar smurrie. Mijn moeder smaakte ook naar smurrie. Als er iets rond mijn mond zat dat daar niet thuishoorde, maakte ze de hoek van een zakdoek nat met haar speeksel en veegde het daarmee weg. De rest van de dag rook ik dan haar gedroogde speeksel, achtergebleven onder mijn neus.

Sinds ik kinderen heb, weet ik: volwassenen stinken. Hun speeksel stinkt, hun adem, hun voeten,  hun haar, hun poriën, hun ontlasting. Het moet iets met verval zijn. Jouw adem ruikt fris. Of eigenlijk: je adem heeft niet echt een geur. De lucht die je mond verlaat, is iets warmer en vochtiger dan zijn omgeving. Een soort zomerlucht voor het onweer. Dat heb je niet te danken aan toegewijde mondverzorging. Laten we wel wezen, je ziet het tandenpoetsen vooral als een moment om ons een raadsel op te geven of te onderhandelen over wat er zal volgen na die twee seconden waarin je kaken voldoende vertragen om ze met de tandenborstel te kunnen lokaliseren.

Je ouders staan daarentegen elke dag te poetsen, wassen, schrobben, schuren. Daarna worden er nog prachtige chemische cocktails op ons lichaam aangebracht. Alles om de geur van verval tijdelijk terug te dringen.  

Ik kan je dus niet tegenspreken – ik smaak naar smurrie. Maar, schatteboutje, dan zeg ik tegen jou: jouw poep ruikt niet naar bloemetjes. Ik weet dat je moeder het tegendeel heeft verteld, een jaar of twee geleden. Je hebt geen seconde getwijfeld aan die typering. Als je op de pot zit en ik kom het toilet binnen, vraag je me: hoe ruikt het hier? En dan zeg ik: naar bloemetjes. Dan knik je goedkeurend. Het is geen vraag om bevestiging, het is een examen dat je afneemt.

Vanaf nu ga ik zakken voor dat examen, ik zeg het maar alvast. Ook in jouw darmen heeft het verval intrek genomen. In plaats van mij naar het toilet te roepen voor een examen, zou je een voorbeeld moeten nemen aan je grootvader. Als hij terugkeert in de woonkamer na een enigszins bewerkelijk toiletbezoek, deelt hij zakelijk mede: het is beter het toilet voorlopig niet te betreden. Zakelijkheid is het enige antwoord op verval.

Ik vermoed dat je dat ergens al weet. De laatste tijd roep je me vaker naar het toilet voor iets nieuws: cijfers en letters. Laatst zei je: ‘Kijk papa, jouw letter.’ Samen staarden we in de pot naar de kruisende lijnen die jij had gefabriceerd. Zelden was de uitdrukking ‘adembenemende schoonheid’ zo van toepassing.

Lekkere meneer

Tijdens het ontbijt, vraagt mijn dochter: “Pappa, mag ik nu die meneer?”
    “Mag je nu die meneer? Welke meneer?”
    “Die lekkere meneer.”
    “Ik snap het niet. Wie bedoel je?”
    “Euh.” Ze fronst haar wenkbrauwen en zet haar wijsvinger tegen haar voorhoofd. “Ik weet niet meer hoe die heet. Die meneer die ik had gekregen bij het feestje van Rafaël.”
    “Ah. De Lange Jan, bedoel je.”
    “Ja, zo heet die. Mag ik die nu opeten?”
    “Nee.”