Matthijs van Nieuwkerk

Aan het einde van het interview keek de man me wantrouwig aan.
     ‘Dus dit was het?’
     ‘Ja.’ Ik raapte mijn papieren bijeen.
     ‘Heb je nu wat je nodig hebt?’
     ‘Zeker, dit was zeer bruikbaar. Nogmaals bedankt voor uw tijd.’
     ‘Ja, ik vraag het maar even. De onderzoekers die ik normaal hier langs krijg hebben meestal een vragenlijst. Maar jij fietst er als een soort Matthijs van Nieuwkerk doorheen.’

Ondanks dat ik het een flatteuze vergelijking vind, had ik een poosje de pest in over die opmerking.
Alsof ik betrapt was.

Ik kan best een vragenlijst maken, maar de waarheid is dat ik in de meeste antwoorden niet geïnteresseerd ben.
Wat ik doe heet: onsystematisch.
Systematisch wil zeggen dat je ook naar dingen moet vragen die je niets kunnen schelen.
Overigens zijn daar vaak goede redenen voor.

Mijn interviews zijn jachtige zoektochten naar onderhoudende informatie.
Ik weet niet precies wie ik probeer te onderhouden.
Mezelf, maar ook de respondent en anderen – collega’s, opdrachtgevers, het is niet een duidelijke groep.

Dat doet blijkbaar denken aan Matthijs van Nieuwkerk.
Je zou kunnen betogen dat ik een geheim verlangen koester om ook op de televisie mensen te interviewen, maar ik geloof dat niet.

Toch raakt het aan iets wezenlijks.
In het romanmanuscript dat ik aan het herschrijven ben staan zeker vijftien interviews beschreven.
Mijn redactrice vindt dat ik daar in moet schrappen of ze duidelijker met het plot moet verbinden.
Ik ben echter gehecht aan de kleine verrassingen die erin naar voren komen.
Het is goed mogelijk dat mijn verrassingen nogal particulier van aard zijn. Diverse van lezers van het manuscript hebben me gemeld de interviews integraal over te slaan.

Een van Van Nieuwkerks bijzondere gaven is dat hij altijd nieuwsgierig lijkt.
Er zijn weinig interviewers die überhaupt nieuwsgierig lijken, laat staan altijd.
Ik probeer ook nieuwsgierig te zijn in de medemens, maar de medemens maakt het me niet gemakkelijk.
Als ik mezelf hoor praten, in de hoedanigheid van medemens, krijg ik vaak de neiging om vooruit te spoelen.

In alle redelijkheid kan ik mijn gebrekkige nieuwsgierigheid niet toeschrijven aan de medemens.
Net zoals je een ander niet verantwoordelijk kan maken voor je erectie, ook niet als je die ander een vergoeding verstrekt voor een stukje professionele dienstverlening. Contractueel koop je daarmee alleen een inspanningsverplichting, geen garantie op een resultaat.

Noodzakelijkerwijs krijgt ook Van Nieuwskerk te maken met gasten die hem niet werkelijk interesseren.
Er komen heel wat lichtgewichten en windbuilen voorbij.
Dus moet zijn nieuwsgierigheid deels gesimuleerd zijn, op techniek zijn gebaseerd.

Je zou kunnen beweren dat gesimuleerde nieuwsgierigheid minder waard is dan echte nieuwsgierigheid, maar ik ben geen aanhanger van deze gedachtengang.
Uit medisch onderzoek blijkt dat simulanten soms zo goed de symptomen weten na te bootsen, dat ze echt ziek worden.
Waardoor ze niet langer een simulant zijn.

Dat is mijn streven.
Ik probeer uit alle macht de symptomen van nieuwsgierigheid te simuleren, in de hoop ooit getroffen te worden door de daadwerkelijke aandoening.

Ambtenaren in oorlogstijd

Ik gaf een dag les aan legerofficieren.
Majoors uit de verschillende onderdelen van de krijgsmacht.
Bij de marine heten ze dan ‘Luitenant ter zee der 1ste klasse.’

Het was de eerste keer dat ik voor legerofficieren optrad.
Ze droegen allemaal hun uniform in het klaslokaal.
Sommige uniformen leken een imitatie van het leger, zoals de harmonie-uniformen waartussen ik een aanzienlijk deel van mijn jeugd heb doorgebracht.

De hele dag werd ik met U aangesproken.
Aan het begin van de dag had ik gevraagd om elkaar te tutoyeren.
Dat was goed.
Maar gaandeweg de ochtend spraken ze me toch weer met U aan.
We hebben een bijzonder beleefd leger.
Elke pauze vroeg tenminste één officier of hij soms een kopje koffie voor me mee kon nemen.

Het is moeilijk om beleefdheid te associëren met het vermogen te doden.
Als we de Amerikanen mogen geloven doodt ons leger met een zekere tegenzin.

Tijdens de lunch vroeg ik mijn chaperonne, een Luitenant ter zee der 1ste klasse uit de onderzeedienst, of ze onderling nog hadden gesproken over de kritiek van Gates op de Nederlandse troepen in Uruzgan.
Hij schudde zijn hoofd.
Oninteressant.
Ik vroeg waar ze dan wel over hadden gesproken.
Hij veerde op en vertelde hoe ze de avond ervoor een flesje wijn hadden opengemaakt en uitgebreid hadden gesproken over het boek dat ik had voorgeschreven voor de cursus.
Daar had je tenminste iets aan.
Het boek ging over het functioneren van overheidsbureaucratieën.

Maand negenentwintig

Lieve Vera,

Ik ben een gebrekkig schrijver gebleken. Negenentwintig maanden lang strandden mijn pogingen aan of over je te schrijven in kitsch proza. Warm kitsch proza, maar desalniettemin onuitstaanbaar. Zoals je wijn ook niet moet opwarmen. Het feit dat bepaalde volkeren dat toch doen, maakt het geen beter idee.

Ik verwijt je niets.
Niet hardop, in ieder geval.
De relatie tussen ouder en kind is een mijnenveld.
Deze mijn heet: wurgende liefde.
Straks loop ik weer op een andere mijn.
Statistisch gezien mag je aannemen dat ik over enkele zal kunnen schrijven.

[[popup:IMG_5035.jpg:(thumbnail)::center:0]]

Recent liep ik op de mijn die heet: corruptie.
Sinds je tegen ons bent gaan praten, maken je moeder en ik ons vrolijk over je versprekingen.
Leedvermaak dat zich aandient in de vorm van vertedering.

Een kleine verklarende woordenlijst:
Jotter (yoghurt)
Opsuiven (opschuiven)
Klielili Klieli (kiele kiele)
Bananaan (banaan)
Zeepraat (zebra)
Toppetee (kopje thee)
Tuffel (knuffel)
Tusje (kusje)

Enzovoorts.
Het leedvermaak is niet bijzonder fraai, maar dat is niet de corruptie waar ik op doelde.
Je moeder en ik kunnen geen afscheid nemen van je verhaspelingen.
We blijven vragen of je nog jotter wil, al dan niet met een bananaantje.
En of we nog een tusje mogen, en zo nee, dan een tuffel misschien?
Jij bent alweer verder.
Je uitspraak normaliseert in hoog tempo.
Wij vechten tegen het verval, proberen elke dag je taalgebruik te corrumperen, alsof je een bejaarde bent die we uit de klauwen van een oprukkende dementie moeten redden.

Dit is de prijs die je betaalt voor vertedering.
Een fijne warme emotie.
Verslavend.
Wij zijn de junkies die de kleine criminaliteit niet schuwen.

[[popup:IMG_5675.jpg:(thumbnail)::center:0]]

Het verlangen is hevig, maar ook vluchtig.
Ik breng je ’s ochtends naar de crèche en terwijl ik wegfiets mis ik je al.
’s Avonds fiets ik hard naar huis, zodat ik er ben wanneer jij arriveert en je gezichtje tegen het raampje van de voordeur drukt, om te kijken of ik al sta te wachten.
En dan, zodra ik je hebt vastgehouden, ebt het verlangen weg.
Alsof je junk food bent, een begeerde hamburger.
Zodra je een paar happen hebt genomen, weet je niet meer waar je je druk over maakte.

Zoals ik al zei, ik verwijt je niets.
Ik probeer je hoogstens af en toe op te eten.

Dag lief hamburgertje van me.

Gemiddelde temperatuur van een vrouw

Mijn vrouw draaide op haar zij en nam een houding aan alsof ze elk moment een granaatinslag verwachtte.
‘Snel, slapen,’ zei ze. ‘Anders zijn we morgen weer zo moe.’
Ik klapte laptop dicht waarop we net The West Wing hadden gekeken en aaide even over de donkere krullen, het enige deel van mijn echtgenoot dat niet onder het dekbed schuil ging.
‘Je programmeert jezelf verkeerd,’ zei ik. ‘Je moet tegen jezelf zeggen dat je morgen fris weer wakker wordt.’
Onder het dekbed klonk een schampere reactie.
Ik keek op de wekker en deed het licht uit.
‘We hebben nog zes uur, dat is meer dan genoeg.’
Met een paar rupsachtige heupbewegingen bewoog ik naar haar kant van het bed, waar het altijd warmer is. Het is dat de biologie haar zaken redelijk op orde heeft, anders zou ik overtuigd zijn van het feit dat vrouwen gemiddeld een graad of tien warmer zijn dan mannen.
‘Weet je dat ze de wetenschap er nog niet achter is hoeveel slaap een mens nodig heeft?’ vroeg ze.
Ik schoot in de lach en zei dat we toch niet van de wetenschap afhankelijk zijn om te weten hoeveel slaap we nodig hebben.
Buiten reed de laatste tram langs.
In de stilte die volgde, voelde ik de slaap mijn lichaam binnendringen.
‘Ik wel,’ fluisterde mijn vrouw op verontschuldigende toon.

Losse eindjes van 2007 (3)

Ik wil graag aanpikken bij 2008.
Daarom laat ik de zes losse eindjes die op mijn lijstje stonden voor wat ze zijn – op eentje na. Die over mijn mail aan een van de prinsen van Oranje. Eigenlijk alleen omdat ik het had beloofd, want ik heb er verder niets over te melden.
Na dit losse eindje gaat 2007 het archief in, rafelig en wel.
Verder wens ik u een goed 2008.

Afijn.
Ik kreeg dus een mailtje van een meneer Van Oranje. Laten we zeggen dat zijn voornaam Constantijn was.
De naam riep geen enkele associatie bij me op.
De mail was in het Engels. Iets over een vragenlijst ter voorbereiding van een ambtelijke workshop waar ik aan deel zou nemen.
Mijn oog viel op het emailadres van de afzender, omdat hij een eigen domeinnaam gebruikte met zijn familienaam. De naam oogde wat rommelig: oranje.eu.com. Niet professioneel. Verder gebeurde er niets in mijn hoofd.

De mail bleef onbeantwoord.

Een paar weken later stuurde hij een herinnering.
Ik keek naar de vragenlijst.
Elke deelnemer werd geacht aan te geven wat de meest urgente problemen waren op basis van een bijgevoegde lijst van maatschappelijk leed op het betreffende terrein.
Ik probeerde de lijst in te vullen, maar liep meteen vast.
Het lukte me niet een mening te vormen over welk leed nodig aan meer erkenning toe was. Het waren allemaal vrij beschaafde vormen van leed, voor zover ik beroepsmatig bekend met ze was. Daarnaast vermeldde de lijst enkele vormen die ik niet kende. Mijn eerste reactie is dan niet om te denken dat er schrijnend onrecht onopgemerkt is gebleven.
Na een paar minuten gaf ik het op.
Ik opende een bericht en tikte: Beste Constantijn.
In gedachten zag ik een junior medewerker voor me van het organiserende onderzoeksbureau.
Midden twintig, in bezit van enkele prachtige Italiaanse pakken die hij had aangeschaft kort nadat het bureau hem in dienst had genomen.
In enkele zinnen legde ik uit waarom ik de vragenlijst niet kon invullen.

Een paar minuten na verzending kreeg ik een mailtje terug.
Beste Michel.
Bladiebla.
“Dus je opinie is wel degelijk waardevol,” vond Constantijn.
Onzin, maar van het onberispelijke soort.

Een week later meldde ik mij in een klein zaaltje in het Circustheater in Scheveningen voor de workshop. Er zouden tien deelnemers zijn, naast de organisatoren. Ik schudde iedereen rond de koffietafel de hand. Sommige mensen kende ik, al duurde het soms even voor ik me hun naam kon herinneren.

Toen ik het zaaltje inliep om mijn tas neer te zetten, zat er in een hoek een jongen achter de laptop die de projector bediende. ‘De junior,’ dacht ik nog.
De eerste inhoudsloze dia stond al op het scherm.
Ik legde mijn spullen op een willekeurige zitplaats.
De jongen kwam overeind en liep naar me toe.
Zijn gezicht had iets bekends.
In gedachten ging ik enkele eerdere workshops af.
‘Mag ik me even voorstellen?’ vroeg hij.
Ik knikte.
‘Ik ben Constantijn van Oranje.’
Ik groette hem en stelde mezelf voor.
‘Fijn dat u gelegenheid zag om deel te nemen aan de workshop.’
Ik zocht naar een gepaste standaardantwoord in mijn repertoire, maar hakkelde uiteindelijk iets over dat het me een bijzonder interessante workshop leek.
Hij knikte en liep terug naar zijn laptop.
Zijn grijze pak viel een beetje tegen en hij was iets ouder dan ik had verwacht.

De rest van de dag maakte hij ijverig notulen van de weinig interessante workshop, zonder een woord te zeggen.

Vlak voor de lunch herinnerde ik me waar ik hem van kende.
Om de een of andere reden voelde ik ineens een grote sympathie voor hem.