Ik ben 48 en heb voor het eerst in mijn leven een fiets gekocht. Tot nu toe reed ik op de exemplaren die mijn vader liefdevol in elkaar sleutelde. Zijn garage, of zoals mijn ouders het noemen: de stal, ligt vol met de gesorteerde delen van fietskarkassen. Tandwielen, frames, vorken, trappers, sturen. Als ik een fiets nodig had, assembleerde hij daaruit een soepel functionerende Frankensteinfiets. Mijn nieuwe aanschaf voelt een beetje als vreemdgaan.
De begeerte naar een nieuwe fiets werd vorig jaar gewekt. Een vriend gaf ruim duizend euro uit aan een exemplaar voor een fietsvakantie. Ik vond dat een enorm bedrag voor een fiets. Aan de andere kant: het is mijn primaire vervoersmiddel. Vervolgens kijk je een poos naar zo’n bedrag en dan wordt het vanzelf normaal. Een vorm van optisch bedrog. Je vergelijkt het met andere fietsen die ongeveer evenveel kosten, je maakt lijsten van onderdelen die optellen tot soortgelijke bedragen en op een gegeven moment lijkt de prijs een objectieve economische wetmatigheid te weerspiegelen. Het referentie-effect, noemen economen dat. Ik merkte dat het net zo goed werkt als je je ervan bewust bent.
Dus ik keek een poos naar het bedrag en toen was de begeerte gewekt. Want het exemplaar van mijn vriend fietste en oogde fantastisch, natuurlijk, naast mijn Frankensteinfiets. Toen ik in gedachten het ding al had aangeschaft, stelde ik me voor hoe ik hem moest achterlaten buiten de supermarkt of de kroeg. Ik voorzag een permanente staat van zorgelijkheid. Die zorgen kon ik vermijden door de fiets veilig in het schuurtje laten staan, maar dat riep dan weer een schuldgevoel op. Voor iemand met een beetje calvinistische aanleg, schept bezit morele verplichtingen. En zo doofde het verlangen.
Dit jaar kwam er een oplossing voor de calvinistische kwestie. Ik moet binnenkort lange stukken gaan fietsen naar een tweede werklocatie. De begeerte had me onmiddellijk weer in zijn haar greep. Avondenlang bracht ik door op fora over fietsen. Dat zijn plekken waar mannen van middelbare leeftijd hun verlangens rationaliseren middels puntgaaf beargumenteerde verhandelingen over de technische merites van riemaandrijvingen, excentrische trapassen, triple-butted frameontwerpen, brakeboosters, banddiktes en kabelgeleiders.
Ik gaf me ook over aan het rationaliseren. De grote keuzes in het leven – partner, kinderen, loopbaan – zijn eigenlijk geen keuzes, het zijn aspiraties waarvan je de gevolgen ten diepste niet kent tot je ze ondergaat en waar je je vervolgens toe moet verhouden. Je maakt geen keuze, de keuze maakt jou. Wat besluitvorming aangaat, steken mensen meer tijd in het selecteren van een telefoon dan in het selecteren van een partner. Gebruiksvoorwerpen lenen zich wel voor het hele bevredigende repertoire van nutsmaximalisatietechnieken. Even is de wereld begrijpelijk en verbeterbaar. Ook dat is een illusie, natuurlijk. Uiteindelijk kocht ik een fiets die ongeveer twee keer zo duur was als die van mijn vriend. Dat is begeerte vermomd als een redenering over technische merites. Op de fora van de fietsmannen werd dit het ‘goedkope segment’ genoemd. Dat was troostrijk. Desalniettemin voelde ik me genoodzaakt om, toen ik de fiets liet zien aan vrienden, mijn vrouw, de kinderen, te melden dat ik 500 euro korting had weten te versieren.
Nu hoef ik het alleen nog maar aan mijn vader te vertellen.