Betrapt
green-tea-white-mug-1296x728.jpg

Ondanks mijn sabbatical fietste ik naar de universiteit, naar mijn kantoorkamer, voor een afspraak met iemand van een ministerie. Ik constateerde dat ik geen tegenzin voelde. Bijna opluchting, zelfs. De dag had nut, de dag werd door anderen ingevuld. Het is ongemakkelijk om voor je eigen nut verantwoordelijk te zijn. En blijkbaar kan ik moeilijk zonder nut.

Ik word geleefd, zei ik toen ik het erg druk had. Vandaag wilde ik graag geleefd worden.

De eerste die ik sprak was de Spaanse collega die ook bij afspraak zou aanschuiven. You suck at doing a sabbatical, zei hij. Daarna brandde hij los over kwesties die hij wilde bespreken.

Ik haalde thee. Tegenwoordig ben ik een theedrinker. Het kan raar lopen in een mensenleven. Bij de automaat zei iemand lachend: wat kom jij doen? Iemand anders zei: jij was toch met sabbatical? Er zat een ondertoon van leedvermaak in, dat ik faalde in mijn sabbatical. Leedvermaak is vorm van jaloezie. En ik lachte alsof ik betrapt was. Ik wilde de jaloezie koesteren.

Michel van EetenComment
Hagedis
lizard-2708667_960_720.jpg

Ik moet je toch even iets zeggen, zei vriend W. We zaten in een verlaten brasserie net voorbij de slagboom van wat een vakantiepark scheen te zijn, een uur of twee lopen vanaf Venlo. Vriend D. was even naar het toilet.
Oké, zei ik
Als je praat, dan zwelt er hier in je hals een enorme ader op. Echt enorm. Vooral als je opgewonden praat.
Oké, zei ik. Ik had net opgewonden gepraat. Mijn vingertoppen betasten de aangewezen plek. Ik voelde iets met de substantie van een blaar. Huid over vocht.
W. had mij om advies gevraagd over een frustrerende kwestie in zijn loopbaan en het advies was nogal met mij aan de haal gegaan. Vriend D. had opgemerkt dat W. in tranen zat. Ik had de tranen niet gezien, omdat ik zijdelings naast W. zat. Maar je kon er ook minder geruststellende redenen voor aanvoeren.
Nu verdwijnt ‘ie, zei W. Wacht, ik maak snel een foto.
Ik keek ongemakkelijk naar buiten, terwijl hij zijn telefoon met gestrekte arm in mijn richting hield.
Toen toonde hij me de foto. Links in mijn hals zat een hagedis onder mijn huid. Met rare knobbels en vertakkingen. Ik werd acuut misselijk en gaf hem de telefoon terug. Ik slikte een paar keer en onderdrukte de neiging om opnieuw de plek te betasten, een deel van mijn lichaam waartegen ik ineens een grote weerzin voelde.
Wat moet ik met die informatie? vroeg ik, deels aan mezelf.
Misschien moet je er toch even een dokter naar laten kijken, zei W. glimlachend. Die rechtvaardiging kwam er iets te monter uit, naar mijn smaak.
Wie had er nog meer naar de opgezwollen hagedis zitten kijken? Keek mijn vrouw hier al jaren naar? Ik praat niet vaak opgewonden thuis, maar tijdens seks was de hagedis er wellicht ook en je moest al zoveel dingen vergeten om seks te hebben. Daarna dacht ik aan mijn manier van praten tegenover collega’s en studenten. Het woord bevlogen, waar ik evaluaties gretig op uitpluis, was zijn charme enigszins kwijt.
Waarom had W. me met deze kennis opgescheept? Werd hier iets verrekend? Hij was ook de eerste die ooit opmerkte dat ik een kale plek kreeg op mijn kruin, herinnerde ik me ineens. Aan de andere kant: het is een bewierookt ingrediënt van goede vriendschap dat de ander bereid is je een ongemakkelijke waarheid te vertellen, een spiegel voor te houden. Of in dit geval een foto.
D. kwam terug van het toilet. We betaalden de lunch en gingen weer op weg. We spendeerden een aangenaam etmaal met elkaar. Ergens in dat etmaal was ik de hagedis weer vergeten.
Gisteravond vroeg ik W. of hij de foto’s van het weekeinde wilde delen. Toen ik door de collectie bladerde, bleek dat hij ook de weerzinwekkende foto van mijn hals had meegestuurd. O ja, dat. Ik merkte dat het voor acceptatie nog te vroeg was, dus moet ik de hagedis opnieuw proberen te vergeten. De tweede keer lijkt me dat een stuk lastiger.

Michel van Eeten Comment
Sinterklaasloze horizon
plus-bomenwijk.jpg

Er stond een roedel zwarte pieten bij de Plus. Ik telde één roetveegpiet. Het gezelschap had van de ingang een slalomparcours gemaakt. Op het parcours hing een broeierige verveling. Elke passant kreeg commentaar. Jules, mij jongste, kreeg strooigoed aangeboden door een piet. Ze nam het aan. Daarna bood nog een andere piet haar strooigoed aan. Ze schudde haar hoofd en lachte haar innemendste lach. Hoezo niet, vroeg de piet? Hou je niet van snoep? Ze liep door. Opnieuw bood een piet haar snoep aan. Nee? Waarom niet? Hé? Waarom niet? Hou je niet van snoep. Of mag het niet van pappa?

We waren binnen. Daar bleek Sinterklaas te staan. Jules’ lach zat gebeiteld op haar gezicht en haar blik was op een Sinterklaasloze horizon gericht. Toen passeerden we de poortjes en bereikten we de traditievrije zone.

Gelukkig vroeg Sinterklaas niets aan me, zei ze. Want ik geloof niet eens in hem.

Michel van EetenComment
Opzichtig
masculinity-modernity-1-638.jpg

Het essay over masculiniteit dat ik gisteren aanhaalde, bevat een pijnlijk rake typering van gedrag dat ik ook vertoon: “showboating asceticism”. Wat mijn vrouw aanhaalt, vaak positief, als mijn soberheid, is tegelijkertijd ook opzichtig. Het wil gezien worden. Het herkennen van dit soort absurdisme in jezelf maakt de huidige discussie over “male privilige” soms vervreemdend. Of, zoals Phil Christman vraagt:

“Why, from the top of a nasty gender hierarchy, should we feel so risible?”

Klik hier voor het hele essay What Is It Like to Be a Man?

Michel van EetenComment
Zazen (slot)
717wHetbWYL._SL1000_.jpg

(Wat er voorafging: 1, 2.)

Om vijf uur werden we gewekt en een half uur later zaten we alweer op de matjes. Ik had besloten om naar huis te gaan, maar om half zes in de ochtend is doortastendheid een schaars goed. We gingen zingen. Sutra’s. Dat was verrassend opbeurend. We dreunden lange reeksen Japanse lettergrepen, voortgestuwd door iemand die een straf tempo sloeg op een houten vis. Het dreunen werd hier en daar dramatisch geaccentueerd met een hengst tegen een klankschaal, een fijn noodklokachtig effect.

Daarna begon, jawel, het mediteren. Ontbijten was voor later. Dat vond ik prima. De gedachte aan een boterham riep geen enkele lust bij me op. Misschien begon ik me los te maken van aardse behoeften.

Ik ademde en telde en probeerde vriendschap te sluiten met de vlijmende pijn die alweer snel was teruggekeerd in mijn rug – het soort vriendschap waarbij je vooral de ander wil overhalen jou leuk te vinden, om vervolgens diens appjes langdurig onbeantwoord te laten.

Ergens die ochtend besloot ik de lunch te halen en dan te vertrekken. Het laatste uur was afschuwelijk. Ik probeerde te begrijpen waarom ik niet opstond en wegging. Ik had inmiddels zo’n zeven uur mediteerervaring en in die tijd was er niets veranderd. Geen nieuwe gedachten, geen andere gemoedstoestand, niets. Het was ontstellend saai. Een pijnlijk soort saai. Dat was de bedoeling, vermoedde ik, maar hoelang moet je saaiheid ondergaan om te constateren dat je die afdoende hebt ervaren? Ik wist nu dat ik verslaafd ben aan prikkels. Waarvan akte.

Toch stond ik niet op. Ik voelde diepe vernedering bij het idee ik de eerste zou zijn die knakte. Blijkbaar was niet-kleinzerig zijn enorm belangrijk voor mijn zelfbeeld. Ik herinnerde me ineens een boeiend essay dat stelde dat veel mannen het opzoeken en verdragen van pijn als een doel in zichzelf nastreven. Het leek me een idee van mannelijkheid dat ergens in de puberteit was blijven steken, of zelfs in een eerder tijdperk. Die relativering werd door het deel van mijn brein dat doorgaans nors zwijgend toekijkt, weggehoond als de uitvlucht van een mietje. Ik bleef zitten. Met tranen in de ogen haalde ik de lunch.

Na de lunch was er kort gelegenheid voor de deelnemers om vragen te stellen. Ik zei dat ik alleen maar bezig was met pijn en ademhaling. Hoe is dat als je heel ervaren bent in meditatie? De zenleraar antwoordde: precies hetzelfde. Iedereen heeft pijn. Een man naast me zei dat hij bijna was opgestaan tijdens het laatste uur. Anderen mompelden instemmend. Ik vroeg wat de functie was van de pijn. Je zou in beginsel ook comfortabel kunnen gaan zitten ademen. De leraar zei dat pijn je dwong om je focus in het hier en nu te houden. Ze voegde eraan toe dat als je het echt niet meer volhield, je op een stoel mocht gaan zitten.

De volgende zazen zat ik als enige in de kring op een stoel. Het voelde als het strafbankje. Gelukkig schreven de regels voor dat niemand je mocht aankijken. De ronde daarna zaten er ineens vier mensen op een stoel. Ik ging terug naar het kussen.

De rest van het weekeinde telde ik elk uur opnieuw hoeveel uren er nog zouden volgen. Ik wist nu dat ik zou blijven zitten tot het einde. De vraag was alleen nog hoe onaangenaam die beslissing zou uitpakken.

Er zat iets heel ironisch in het feit dat je een techniek gebruikt om middels pijn je ego uit te schakelen en dan te ontdekken dat het ego je juist beloont voor het opzoeken van pijn.

Ben je blij dat je het hebt gedaan, vroeg iemand na afloop. Jawel. Maar de zweethut had me destijds interessanter ontregeld.

Michel van EetenComment
Zazen (2)
Medical_X-Ray_imaging_ALP02_nevit.jpg

(Lees hier wat er aan voorafging.)

Elk half uur werd de meditatie onderbroken om een minuut of twee een soort polonaise te lopen in de rechthoekige ruimte tussen de matten. Daarna ging iedereen weer zitten om verder te mediteren. De onderbreking was te kort om mijn rugpijn te verlichten, maar lang genoeg om eens goed de afschuw te proeven voor het moment dat we weer zouden gaan zitten. Er leek een zenuw te worden afgekneld halverwege mijn rug.

Het moderne kantoor is een habitat waarin weekdieren goed gedijen. Mijn lijf heeft zich evolutionair aangepast. De functie van mijn ruggengraat is een jaar of vijftien geleden overgenomen door een arbotechnisch goedgekeurde bureaustoel. Nu, zittend op eigen kracht, schrompelde de wereld ineen tot twee elementen: pijn en ademhaling.

Tegen het einde van de avond was ik aan de beurt voor een persoonlijk onderhoud van twee minuten met een van de zenleraren, een vrouw met een innemende glimlach die me vagelijk aan koningin Juliana deed denken. Ik werd gehaald en vervoegde me bij een kamertje met de geur van wierook, een leeg matje en de vrouw. Naast haar matje lag een kookwekker.

Ze wilde weten of ik een vraag of een opmerking had. Ik vroeg hoe dat geacht werd te werken: mediteren en ondertussen nadenken over de vraag die centraal stond in het weekend (‘hoe zorg je goed voor jezelf’). Ik kon alleen maar aan pijn denken, bekende ik.

Goede vraag, zei ze. Als je uitademt, kun je in plaats van te tellen, ook een woord uit de vraag laten klinken in gedachten.

Aha. Zo ontdekte ik dat je geacht werd te tellen bij het ademhalen. Van 1 tot 10 en dan weer overnieuw. Het hielp een beetje, want ik moest af en toe mijn rugpijn negeren om te bedenken bij welk cijfer ik ook alweer was.

Met hangen en wurgen haalde ik het einde van zazen, het mediteren. Tussen mij en het gelukzalige idee van een bed stond alleen nog iets dat yaza heette. Voor de yaza hadden we een korte pauze. Mensen dronken thee en schreven in hun schriftjes. Iedereen had een schriftje gekregen om zijn of haar interessante inzichten te noteren. Ik had nog geen enkele interessant inzicht gehad, maar er schoot me wel te binnen dat ik vergeten was iemand te mailen over een werkdingetje. Dat schreef ik op. De andere minuten staarde ik voor me uit. Ik had enorm behoefte aan lezen, maar je mocht niet lezen. Overigens mocht je evenmin de andere mensen aankijken. Dus schuifelde iedereen langs elkaar heen als een stel zombies. Bange zombies die op school te vaak zijn gepest.

Dat er niet gelezen mocht worden, vond ik ronduit wreed. In een daad van subversie las ik vijf keer het evacuatieplan dat bij de deur aan de muur was bevestigd. Nu had ik toch een inzicht om te noteren in mijn schriftje: ik ben verslaafd aan lezen. Of eigenlijk aan ontsnapping uit het hier en nu. Het hier en nu bleek een enorm onherbergzame plaats. Een barre, uniforme vlakte die je gedwongen wordt te bingewatchen.

De zendoleidster ging midden in de ruimte staan en tikte twee keer haar houten blokjes op elkaar. De yaza zou gaan beginnen. Ik volgde de anderen en ontdekte dat yaza ook meditatie was, maar dan buiten. De andere deelnemers toverden allerlei kledingstukken tevoorschijn. Ik had verder niets meegenomen, behalve mijn regenbroek. Die trok ik aan. Zo mediteerde we nog een uur buiten, in het donker van een koude novemberavond. Daarna mochten we eindelijk naar bed. Nog voor ik kon genieten van het geluk dat liggen heet, besloot ik dat ik de volgende dag naar huis zou gaan.

(Morgen het slot.)

Michel van EetenComment