Generale repetitie

Dit is een verhaaltje dat ik voorlas op het Zomerparkfeest in Venlo op 12 augustus 2017.

De afgelopen weken waren mijn vrouw en ik en onze twee dochters op vakantie. Een tent, een paar klapstoelen, een spel uno-kaarten, en een berg losse spullen waarin mijn vrouw orde elke dag opnieuw orde probeerde te scheppen. We waren weg uit de dagelijkse rondgang langs school, werk en thuis. Tijd om met een boek op schoot voor me uit te staren, voor lange wandelingen, voor bezinning. Tijd voor de vragen waar je normaal niet aan toe komt. Ik noteerde er vijf.

Vraag 1. Moet ik mijn tanden laten bleken?

Op de eerste camping, in de Duitse Eiffel, stond ik voor een spiegel in het toiletblok mijn tanden te poetsen. Eigenlijk is schrobben een beter woord; er zit een zekere hysterie in hoe ik de borstel heen en weer haal. Mijn tanden zijn geel geworden.

Ik dacht aan een folder die een maand of wat geleden in de brievenbus zat, geadresseerd aan mijn vrouw. We hebben u al lang niet gezien, tijd voor een opfrisbeurt. Was getekend: white-shine.nl.
Mijn vrouw en ik zijn twaalf jaar getrouwd, maar ik had geen idee dat ze haar tanden liet bleken. Een van de leukste kanten van het huwelijk vind ik dat je steeds opnieuw merkt hoe weinig je eigenlijk van de ander weet. Alsof het allemaal nog moet beginnen.

Moet ik ook mijn tanden laten bleken? Waarom niet? Ik had wel eens informatie gegoogled over de behandelingen. Ze bleken prijzig, de beloften over het resultaat mager. Een tint of wat lichter zou het worden. Zeg van oorsmeergeel naar citroensapgeel.

Toen had ik geconcludeerd dat ik me moest verzoenen met gele tanden. Niet zozeer vanwege het geld, maar omdat ik uiteindelijk mijn verlangen naar witte tanden wantrouw. Voor wie of wat wil ik witte tanden? Wat hoop ik ermee te bereiken? Er broeien verontrustende antwoorden achter die vragen.

Voor wie bleekt mijn vrouw haar tanden? vroeg ik me ineens af. Voor andere mannen? Voor mij? Voor andere vrouwen? Het zijn hoopvolle mogelijkheden.

Vraag 2. Waarom gaan we in vredesnaam kamperen?

Op de tweede camping, in Saarland, regende het regelmatig. Dan heb je veel tijd om je te verwonderen over de intrigerende menselijke uitvinding die kamperen heet. Je betaalt voor het recht om met een verzameling mensen op een veldje te gaan zitten in een inferieure versie van je eigen huis. Op de camping valt een opvallende sociologische omkering te observeren. De mensen uit lagere sociaal-economische groepen hebben de meest luxueuze kampementen, met complete veldkeukens, kasten, tuinfakkels, gietijzeren kachels en senseoapparaten. Bij een vouwcaravan zag ik een obelisk-vormige tent. Daarin bleek een manshoge koelvriescombinatie te wonen. De mensen uit hogere socioeconomische groepen staan op het veldje zónder elektriciteit. Ze zijn belast met goede smaak en richten halfhartige kampementen in – een compromis tussen terug-naar-de-natuur fantasieën en de rugklachten die horen bij de broze lichamen van kenniswerkers.

Mijn vrouw knakte het eerst. 'Ik ben er helemaal klaar mee,' zei ze na de zoveelste beroerde nacht op het dunne slaapmatje, omgeven door de chaos die het gevolg is van zoiets simpels als ontbijten. Toen moest de regen nog beginnen. 'Waarom doen we dit in vredesnaam?' vroeg ze.

'Goede vraag,' zei ik.

Er schoot me zo snel geen antwoord te binnen.

Zelf knakte ik niet, ik was onverstoorbaar. Waarom? Waarom dacht ik bij alles: Tja, ach, zo gaan die dingen nou eenmaal?

Een pijnlijke waarheid drong tot me door: je kunt alleen knakken, alleen teleurgesteld worden als je iets beters had verwacht. Ten diepste ontbeerde ik het geloof dat vakantie waarlijk leuk kan zijn. En ineens voelde ik me een verrader. Ik was een mol in de gezinsoperatie die vakantie heet.

De opdracht van de gezinsoperatie is om op gedeeld geluk te jagen. Ik kan prima uitleggen waarom het geluk soms weet te ontsnappen. Mijn vrouw stelt bijvoorbeeld een existentiele vraag als: Waarom regent het nou weer? In de twaalf jaar van ons huwelijk heb ik geleerd dat die vraag niet zit te wachten op een meteorologische verhandeling over de Duitse Eiffel. Tegen de tijd dat ik besef dat een omhelzing een goed antwoord zou zijn geweest, is het vaak al gestopt met regenen.

Tijdens vakanties ben ik drie tot vijf keer per week blij dat ik niet met mezelf getrouwd ben.

Vraag 3. Wat schrijf je aan je jarige dochter?

Op dag dat onze oudste dochter twaalf werd, zat ik voor de tent met een balpen en een klamme verjaardagskaart. Het was vroeg, de rest van het gezin sliep nog. Meestal ben ik als eerste op. Ik had de tafel gedekt voor het ontbijt, stiekem alvast een boterham met chocopasta gegeten en probeerde nu het woord proficiat te schrijven. De balpen trok geultjes in het vochtige papier zonder inkt achter te laten.

Wat schrijf je aan je jarige dochter? Je bent zo groot geworden? Ik weet nog goed hoe je een lepel met gepureerde broccoli in je oog stak? Ik mis het meisje dat bij ’s ochtends bij ons in bed kroop en mijn handpalmen als slofjes om haar voetzolen vouwde? Ik ben zo ongelooflijk trots op je?

Ik liep vast in wenskaartenproza. Letterlijk. De balpen zakte in het papier.

Het was verleidelijk me te wentelen in die onmacht, de onmacht uit te drukken wat ik voor haar voel. Het verdoezelde dat er op andere momenten weinig voor nodig was om haar als een baksteen te laten vallen.

Op een dag had ze een aanvaring gehad met de campingbaas. Ze was hem iets gaan vragen en had zijn antwoord niet begrepen. ‘Hè zeg je maar tegen je vader’, had hij haar toegevoegd en het gesprek afgekapt.

'Laat maar,' zei ze tegen mij. 'Ik weet al wat je gaat zeggen. Ik moet zeker weer mijn excuses gaan aanbieden.'

Dat was inderdaad mijn instinct. Tijdens een eerder akkefietje, met een ander meisje op de camping, had ik ook al gezegd dat ze haar excuses moest aanbieden, ook al had dat meisje zelf evenmin correct gehandeld.

'Waarom reageer je nooit eens normaal?' vroeg mijn dochter me.
'Wat is normaal,' vroeg ik
'Nou gewoon, dat je het met mij eens bent.'

Later die dag hoorde een bevriende moeder over het akkefietje met de campingbaas. Ze zei meteen: 'Wat een belachelijke reactie van die man!'

Een andere vrouw toonde meer loyaliteit aan mijn dochter dan ik. Bij een beetje afkeuring van een wildvreemde, had ik die vreemde over haar gekozen.

Ik zal proberen beter van je te houden, dat had ik op die verjaardagskaart moeten schrijven.

Vraag 4. Waarom neem ik een boek over intimiteit mee op vakantie?

Ik had een boek over intimiteit in het huwelijk meegenomen op vakantie. Het duurde best wel lang voordat de ironie daarvan tot me doordrong. Ik trok me terug in een boek over intimiteit, terwijl mijn vrouw een meter of twee verderop zat.

'Heb ik er ook iets aan, denk je?' vroeg mijn vrouw op een gegeven moment.
'Dat weet ik niet,' zei ik.
Mijn vrouw hief haar handen in wanhoop ter hemel.

Uiteindelijk ben ik niet ver gekomen in het boek.

Vraag 5. Drink ik teveel?

De tweede week brachten we door met een vriendin van mijn vrouw en haar kinderen. De vriendin is psychotherapeute. Op een avond zei ze dat een hoop van haar cliënten teveel drinken, dat ze elke dag drinken.
'Ik drink ook elke dag,' zei ik.
'O,' zei ze.

Doek.

Welk leven schuilt achter deze vijf vragen? Het bleken van tanden, de organisatie van de gezinsvakantie, het schrijven van de verjaardagskaart, het innameregime voor alcohol – het zijn allemaal zoektochten naar vorm. Welke vorm moet dit leven in vredesnaam hebben?

Het is ook een zoektocht naar verbetering. Du mußt dein Leben ändern. Een paar jaar geleden kocht ik een boek met die titel van Peter Sloterdijk. Hij stelt dat de essentie van het menszijn bestaat uit oefenen. Oefenen is iets doen met als doel het de volgende keer net iets beter te doen.

Ik heb deze van informatie van Wikipedia, want het boek zelf ligt ongelezen in mijn kast. De zoektocht naar verbetering is vaak halfhartig. Soms behandel ik mijn leven zoals ik mijn klarinet behandelde, toen ik nog in de harmonie in Obbicht zat. Ik oefende zelden tot nooit. Als ik bij de repetitie op vrijdagavond het instrument uit de koffer haalde, en het riet nat maakte in mijn mond, kon ik nog proeven wat ik de week ervoor gegeten had. Ik speelde de derde klarinetpartij, de laagste partij in de pikorde van klarinetten, een rij diep in het orkest waar de minst geoefende klarinettisten zich verzamelden. In die rij kun je comfortabel bestaan, heb je een plek in de gemeenschap van het orkest, zonder je te verbeteren.

Een comfortabel leven is een half leven. Je moet iets proberen, enige ambitie tonen, hoe klein ook. Du mußt dein Leben ändern. Anders dan bij klarinet spelen is het verbeteren van je leven niet zonder gevaar. Als het beter kan, dan moet het al snel beter. En als het dan niet komt, of het valt tegen, dan blijf je zitten met onvrede, wrok, teleurstelling.

Tussen de hoop op meer en de angst voor teleurstelling bevindt een voorzichtig leven, een leven vol oefenen, oefenen, oefenen. Een eindeloze generale repetitie voor een optreden dat nooit zal plaatsvinden.