Hartstochtelijk staren

Op het terras aan de achterkant van het ministerie stonden vier ambtenaren zwijgzaam te roken. De zon scheen, maar verder was er niemand. In dit gebouw werken enkele duizenden mensen, maar ze lieten het terras bij de koffiehoek aan de rokers.

De rokers hadden zich verdeeld over de vier hoeken van het terras en keken allemaal naar de groen uitgelopen bomen van het Haagse bos, aan de andere kant van de sloot die achter het ministerie liep. Vogels kwetterden. Een fietser kwam voorbij, de banden knerpend over het grind.

Als roken een band schept, dan bestond hij in dit geval uit de afspraak te zwijgen en te staren. Mooiere banden worden er niet geschapen tussen mensen. Niemand keek op zijn Blackberry, niemand las een vergaderstuk. Er werd hartstochtelijk gestaard en teder aan sigarettenuiteinden gezogen.

Een oude man die niet meer goed ter been was, slofte zich vooruit door het grind. Als je je ogen dichtdeed, klonken zijn slepende voetzolen als tientallen legerlaarzen die in de verte voorbij marcheerden. De ambtenaren staarden naar de man en langs hem heen, het groen in. Een van hen zuchtte hoorbaar. Een ander kuchte.

Uiteindelijk doofden ze een voor een hun sigarettenstompje in de asbak naast de deur en gingen ze weer naar binnen, zodat ik alleen achterbleef.

Kort daarna kwamen twee vrouwen naar buiten, de een met een flesje water en de andere met een kop cappuccino. ‘Jeutje, het is nog best wel koud, hé,’ zei een van hen. ‘Zullen we weer naar binnen?’