Zwijgende commando-eenheid

Na de presentatie bij de opdrachtgever haast ik me terug naar Gare du Nord. Het heeft iets nonchalants, een retourtje Parijs voor een bijeenkomst van twee uur. Ik was vergeten hoe dat voelde, nonchalance.
    De avondspits heeft de wagons van lijn 9 volgeladen.
    Naast me zit een jonge vrouw zich op te maken. De vrouw tegenover haar, zelf aanzienlijk minder aantrekkelijk, slaat het wantrouwend gade.
    We passeren een serie kleine stations waar weinig mensen in- of uitstappen.
    Ik kijk uit het raam om te zien waar we zijn. Richelieu Drouot.
    Het perron aan de overkant is leeg, op twee oudjes na. Een grijze man in een muts en winterjas werkt zich systematisch door de inhoud van een prullenbak. Een meter of drie achter hem staat de vrouw, voorovergebogen over een stok. De panty’s om haar benen vertonen gaten. Ze is minder warm gekleed dan de man – een vestje over een bloemetjesjurk, van het soort dat mijn oma’s droegen, en sandalen aan haar voeten.
    Ze kijkt speurend in beide richtingen het perron af. Misschien staat ze op wacht.
    De man woelt verder, haalt een krant uit de prullenbak, bekijkt die vluchtig en stopt hem weer terug.
    De vrouw schuifelt iets dichterbij. De zolen van haar sandalen komen niet los van de stenen stationsvloer.
    Dan klinken de waarschuwingstonen en sluiten de deuren van de wagon zich.
    De man kijkt achterom naar de vrouw en knikt met zijn hoofd richting uitgang.
    De vrouw knikt bevestigend.
    Terwijl de metro optrekt, stappen ze behoedzaam achter elkaar over het perron, op weg naar de trap. De vrouw kijkt nog eens achterom, maar vooralsnog blijft het gevaar uit.
    Ik verdwijn in de donkere tunnel. In gedachten zie ik ze naast elkaar liggen in een groezelig bed tegen de muur van een vervallen appartement. Twee mensen door een onbekend lot aaneengesmeed tot een zwijgende commando-eenheid achter vijandelijke linies.
    Even ligt de liefde binnen handbereik – mijn vrouw en ik, oud, schuifelend door de stad als een zwijgende commando-eenheid. Maar al snel besef ik dat we beide lijden aan een gebrek aan vijanden.