Proberen het water te vergeten

Een jonge collega die ik heb jarenlang heb begeleid stapte mijn kamer binnen.
‘Ik heb, euh, nieuws,’ zei hij.
Ik trok mijn wenkbrauwen op.
Hij had een nieuwe baan. Bij een adviesbureau.
Ik slikte een golf van teleurstelling weg. Hij was een ideale collega. Competent en opgewekt. Om een of andere reden is het voor wetenschappers moeilijk om beide te zijn. Of een van beide.
Ik zei dat ik blij voor hem was, maar dat ik het ook heel jammer vond.
Hij ook, zei hij.
Die zin hing even tussen ons in.
Ik herinnerde me hoe het mijn vrouw had dwars gezeten dat niemand bij haar vorige werkgever had gezegd het jammer te vinden dat ze wegging, toen ze aankondigde dat ze een nieuwe baan had.
Ik herhaalde nog eens dat ik het jammer vond. Kut zelfs. Het kon ook klote zijn geweest.
Even later lukte het me om zonder overmatige acteerinspanning te delen in zijn enthousiasme over zijn nieuwe baan.

Toen ik weer alleen was in mijn kamer dacht ik aan hem en aan een andere collega die ook vertrekt en ik werd overvallen door verontwaardiging. Wat dachten ze wel. Waren we soms niet goed genoeg. Alsof het allemaal zo geweldig was bij dat adviesbureau. En wat me nog het meest boos maakte, was de gedachte dat ze gelijk hadden door weg te gaan.
Het was een onthutsend intiem moment tussen mij en mijn woede.
Ik knaagde langdurig op de dop van een viltstift, wachtend op de terugkeer van iets dat beroepsmatigheid genoemd kon worden.

Ik liep naar mijn baas, die het nieuws ook net had gehoord.
‘Kut hè,’ zei ik. Het kon ook klote zijn geweest.
Mijn baas knikte, met een klein lachje. Hij zei dat hij een rouwproces doormaakte.

Terug op mijn kamer herinnerde ik me een passage uit Walters De Hondenkoning. Een van de personages citeert een scène uit de film Jaws. De sheriff van het eiland waar het verhaal zich afspeelt haat water. Iemand vraagt hem waarom hij in vredesnaam op een eiland woont als hij zo’n hekel heeft aan water. De sheriff antwoordt: “It’s only an island if you look at it from the water.”
Mijn vertrekkende collega’s dwongen me vanaf het water te kijken.

De dag erna, toen de routine alweer elke emotionaliteit had afgevlakt, ik bedoel ik knaag elke dag langdurig op de doppen van viltstiften, kreeg ik het nieuws dat mijn aanvraag voor een groot Europees project was goedgekeurd.
Ik zag dat mijn baas er was en ging zijn kamer binnen.
Ik zei dat ik goed nieuws had.
Hij gooide wanhopig zijn armen de lucht in en zei: ‘Je gaat ook weg.’
Ik keek hem even ontsteld aan en zei toen: ‘Dat is toch geen goed nieuws?’
‘Ow,’ verzuchtte hij. ‘Zei je goed nieuws?’
Nee, vooruit, dat project was best goed nieuws.
Hij was nog in de rouw.
En ik probeerde het water te vergeten.