Stemmen

Voor het eerst sinds ik volwassen ben, heb ik niet gestemd bij een verkiezing waarvoor ik stemgerechtigd was. Mijn onthouding drukt niets anders uit dan vergeetachtigheid. Overigens heeft mijn opkomst in de afgelopen twee decennia evenmin veel betekenis. Ik stem vooral omdat ik geen dringende reden heb om het na te laten. Anders gezegd: het kost minder moeite om te stemmen, dan om mezelf vrij te pleiten van deze zogenaamde burgerplicht.

[[image file="stemkaart.jpg" alt="Stemkaart" ]]

Obbicht

Het dorp waarin mijn ouders seniorenprins en - prinses zijn, heet Obbicht. Gisteren bleek dat ook het NRC Handelsblad aangezogen werd door de Obbichtse rituelen rond carnaval (klik op het artikel voor een vergroting). Ik kan me niet herinneren dat Obbicht ooit eerder de aandacht van landelijke media wist te trekken.
     Rituelen die de aandacht trekken, zijn rituelen in verval, zo leren antropologen ons.

[[popup file="Obbicht in NRC 28feb2011.jpg" description="(thumbnail)" ]]

De seniorenprins en -prinses (slot)

(Eerder: deel 1 en 2.)

In de feestzaal van het café werd de prinsenparen achter een rij tafel geparkeerd. De receptie kon beginnen. Er werden om en nabij de achthonderd mensen verwacht. Zomaar feliciteren behoorde niet tot de mogelijkheden. Er was een draaiboek. En mensen die als een soort luchtverkeersleiders alle aangemelde receptionisten van een felicitatieslot voorzagen. Mijn vader had geregeld dat de familie een vroeg slot toegewezen had gekregen.

De schutterij betrad het café in gelid, floot, trommelde en sprak toe. Daarna vormde zich een lange roodkleurige felicitatieslang van de receptietafels tot aan de ingang van het café. Nog voor de slang langs de tafels was, marcheerde de harmonie en drumband de zaal binnen. Het leek fysiek onmogelijk om nog eens zeventig mensen naar binnen te persen, maar het lukte toch.
    Er werd getoeterd, getrommeld en toegesproken. Tijdens een van de marsen had ik langdurig kippenvel gekregen. Ik kon me de naam van het nummer niet meer herinneren. Inmiddels had mijn jongste broer al het vierde rondje gehaald. Bier, hitte, herrie. Af en toe werd ik slap in de knieën. Het kon ook ontroering zijn.
    Er vormde zich een blauwe slang achter de rode slang. Het patroon was duidelijk. Allerlei verenigingen uit naburige dorpen kwamen binnen en duwden iedereen nog dichter bijeen.

[[popup file="receptie.jpg" ]]

De vorst, tevens ceremoniemeester, riep ons naar de receptietafel. We sloten aan bij de slang en feliciteerden alle prinsenparen en aanverwanten. Bij sommige zat er al enige slijtage in de glimlach. Helemaal aan het uiteinde sloeg ik twee mensen over, omdat ze niet achter de tafels stonden en ik niet wist of ze er bij hoorden. Ze riepen me terug, om alsnog de felicitatie te ontvangen. Ik vermoed dat ze op dat moment nog zo’n zeshonderd handdrukken te gaan hadden.

Toen we klaar waren met feliciteren, vroeg Vera of we nu de polonaise zouden gaan dansen. Daar had ze op geoefend. Ze was teleurgesteld toen ik vertelde dat opa nu geen tijd had om met haar de polonaise te dansen. ‘Maar,’ zei ik, ‘we komen terug als er optocht is. En dan kun je de hele avond polonaise dansen.’
    ‘Ook met omdraaien?’
    ‘Ook met omdraaien.’
    ‘Beloofd je dat, pappa?’
    Ik beloofde het.
    Op weg naar huis, vroeg ik aan mijn vrouw of ze het leuk had gevonden. Ze dacht een moment na en zei toen: ‘Leuk is niet het juiste woord.’

De seniorenprins en -prinses (2)

(Eerder: deel 1.)

Het was avond, dus toen we de straat in liepen was het van grote afstand te zien: Voor het huis van mijn ouders stonden palen met feestverlichting van het soort dat ik alleen ken van kermissen en bordelen langs provinciale verbindingswegen. Tegen de gevel waren enkele poppen geplaatst die van carnavalswagens afkomstig leken te zijn. En er hing een groot bord met de tekst: ‘Senior prins Herman II en prinses Tiny I.’
    ‘Ze hebben het verkeerd geschreven,’ zei mijn vader, toen we binnen waren. ‘Er had senioren moeten staan. Nu klopt het niet.’ Enkele gasten in de huiskamer plaagden hem door het woord senior uit te spreken als het Spaanse señor.
    Ik besloot me aan een taalkundige theorette te wagen. ‘Senior zegt iets over de leeftijd van de prins. Senioren zou betekenen dat je de prins ben van de senioren.’
    Ik wist niet zeker of die redenering correct was. Alleen in een klein Limburgs dorp durf ik me als taalkundige op te werpen.
    Mijn vader keek me onbegrijpend aan. Toen vroeg hij: ‘Dus het is wel goed?’
    Ik zei dat me leek dat het allebei goed was.
    Hij wendde zich tot de grappenmakers. ‘Hoor je dat? Het is wel goed.’
    Er kwam geen reactie.

De volgende dag zou de receptie plaatsvinden. Het senior of senioren prinsenpaar moest eerst naar een receptie in een naburig dorp. Ondertussen kwam mijn broer en zijn gezin binnen met enkele pannen vol bami. Toen mijn ouders terugkeerden, werd er bami gegeten.
    De receptie zou beginnen om elf over twee. Overal zit het getal elf in. Tegenwoordig zou men dat branding noemen.
    Om half twee werden ze opgehaald door de schutterij, de raad van elf, de dansmariekes en een verzameling mensen die ik zo snel niet kon thuisbrengen. Een film van Fellini telt doorgaans minder figuranten.
    Er werd gefloten door het fluitenkorps, er werd getrommeld door de trommelaars en er werd gesproken door de vorst van de raad van elf. Toen sloten mijn ouders aan in de stoet en was men gereed om de gewone prins en prinses op te gaan halen worden. Ook de rest van de familie zou meelopen.
    De stoet kwam in beweging en meteen weer tot stilstand. De gewone prins en prinses zijn toevalligerwijs de nieuwe buren van mijn ouders.
    Er werd gefloten door het fluitenkorps, er werd getrommeld door de trommelaars en er werd gesproken door de vorst van de raad van elf.
    Mijn vrouw, geen Limburgse, was toen al enigszins gedesoriënteerd. Vera, onze oudste dochter, wierp verliefde blikken op de dansmariekes.
    De prins en prinses sloten aan en daarmee was de stoet gereed om richting café ’t Torp te marcheren.

(Morgen het slot.)

De seniorenprins en -prinses (1)

Een paar dagen nadat mijn moeder was uitgegleden en haar enkel had gebroken, werd ze uitgeroepen tot Prinses Tiny I, seniorenprinses carnaval van het dorp.
    Per post ontvingen we het statieportret, dat van alle prinsenparen wordt gemaakt. Ze kijkt uitzonderlijk vrolijk op de foto. Haar rolstoel is even verruild voor een soort schavot dat bekleed is met zwart fluweel. Mijn vader, Prins Herman II, staat naast haar. In zijn gezicht is zoveel geluk samengebald, dat ik vermoed dat overal ter wereld plotselinge tekorten optraden en mensen overvallen werden door onbegrepen gevoelens van somberheid. Iedereen die de foto ziet, weet vanaf dat moment: het geluk draagt een steek. Dat is de naam van het hoofddeksel dat gereserveerd is voor de carnavaleske aristocratie.

Ik belde mijn moeder en vroeg of het wel ging, carnaval vieren in een rolstoel. Dat ging heel goed, bleek. Ze werd uitstekend verzorgd, zei ze. Ze klonkt zo tevreden dat ik de indruk kreeg dat de rolstoel een positieve bijdrage leverde aan haar nieuwe status. Daar zat een zekere logica in. Aristocratie is een vorm van invaliditeit, van gedwongen verzorging. Of het wordt opgelegd door een enkelbreuk of een familielijn, is een subtiel verschil.

Vorig weekeinde reisden we af om de officiële receptie mee te maken. Het fenomeen seniorenprins en –prinses bestond niet in het tijdperk dat ik nog deelnam aan carnaval. Er was een prins en een jeugdprins. De seniorenprins is een kwestie van voortschrijdende emancipatie.
    Ik vroeg mijn vader wat er verder veranderd was aan carnaval. Er was geen kinderoptocht meer, geen oudwijvenbal en geen revue. De carnavalsvereniging had bijna zelf het loodje gelegd.
    Ik vroeg hoe dat kwam.
    ‘De tweeverdieners.’ Hij roerde in zijn koffie. ‘Ik begrijp het wel. Ze hebben nergens tijd voor en als ze tijd hebben, willen ze zich nergens op vastleggen.’
    Ik sprak recent een gebiedsmanager van een grote Vinexwijk. Ze gaf hetzelfde antwoord als mijn vader op de vraag waarom de wijk afgleed naar een probleemgebied. Het waren niet de buitenlanders, de losbandige jeugd of de hufters. Aan de bron van alle ellende stonden de tweeverdieners. Dat komt me voor als een buitengewoon sympathieke diagnose.
    Maar het carnaval is een venijnige institutie. Er kwamen nieuwe feesten, die minder voorbereiding vergden. De tweeverdieners kwamen massaal. En men richtte zich op een nieuwe groep: de senioren. Dat was mij al die jaren ontgaan, totdat mijn moeder me belde om te vertellen dat ze op het punt stonden uitgeroepen te worden als Herman II en Tiny I.
    De ernst van dat nieuws drong pas tot me door toen we – mijn vrouw, de kinderen en ik – afreisden naar het dorp en mijn ouderlijk huis zagen.

(Wordt vervolgd.)

Een vereenzaamd kluitje kiwi's

Ik heb nu al vier dagen kiwi’s bij me. Twee stuks, in een gele Jip en Janneke broodtrommel die ik elke ochtend in mijn tas stop. (Overigens was ik gisteren het woord broodtrommel kwijt. En toen ik daar niet op kon komen, viel mijn hoofd een kort moment uit. Ik stond verbouwereerd in de keuken en vroeg me af hoe ik daar beland was. Vera zat aan tafel te ontbijten. Ze zag me in bevroren toestand staan en stopte zelf met kauwen. We keken elkaar strak aan. Na een moment zei ze voorzichtig: ‘Papa, bedoel je soms mijn broodtrommeltje?’) Maar goed, de kiwi’s. Elke ochtend pakte ik de broodtrommel in en elke avond, wanneer ik de tas neerzette in de gang, hoorde ik iets rammelen. O ja, de kiwi’s. Ik had er ook een lepeltje bijgedaan.     Ik wilde plek maken in mijn leven voor de kiwi. Maar fruit zit niet in mijn routine en wat niet in mijn routine zit, bestaat niet. Tenzij het wordt ingevoerd in de elektronische agenda. Ik wacht nog op een plugin voor fruit.     Meestal gaat het fruit, dat via ons groente- en fruitabonnement binnenkomt, vanzelf op. Maar niet de harige kiwi’s. Ze liggen in een vereenzaamd kluitje op de fruitschaal. Tot ze een alcoholische geur beginnen te verspreiden. Dat zie ik als persoonlijk falen.     Ik vind kiwi’s smakelijk, maar vreemd genoeg nooit op het moment dat ik ze zou kunnen opeten. Voor het weekeinde bleven ze in de boterhammentrommel. Tijdens het weekeinde stond de tas, kiwi’s incluis, in de gang. Maandag probeerde ik het nog een keer. Vandaag gaf ik het op. Ik besloot ze te gebruiken voor het fruithapje van Jules. Ze keek belangstellend toe terwijl ik de vruchten leeg lepelde en op tafel zette. Toen maakte ze duidelijk: Zij bliefde ze ook niet.