Na afloop van een congres raakte ik gesprek met twee Delftse studenten die ik niet eerder had ontmoet. Ze kwamen er achter dat ik ook uit Delft kom. Vroeg een van hen: ‘Wat studeer je dan?’
Toen ik in de lach schoot, zei hij: ‘O, wacht, ben je misschien net afgestudeerd of zo?’
Een taxi bracht me van station Zwolle naar mijn afspraak. De taxichauffeur zei laconiek: ‘Na drie maanden wist ik dat een taxi rijden niets voor mij was. Dat was tien jaar geleden.’
Even later zei hij: ‘Ik ga bijna met pensioen, dus het wordt langzaamaan tijd om iets anders te vinden.’
Niet iedereen is belast door de obsessie met geluk.
Af en toe mailt er iemand met een vraag over mijn RSS feed. Die zou stuk zijn. Om een lang verhaal kort te maken: ik weet niet wat er aan de hand is, noch wat ik er aan kan doen. Voor zover ik weet is deze feed betrouwbaar: http://feeds.feedburner.com/bijzinnencom.
Wie uitgebreid Sinterklaas viert, doet er goed aan een liefde op te vatten voor het eindrijm. Zo moet iemand die zich bezighoudt met veiligheid, leren houden van de hyperbool.
Maandag was ik op een symposium over veiligheid op internet. De hyperbolen betroffen vooral het onheil dat ons zou bedreigen. Uiteindelijk verkondigen die overdrijvingen dezelfde boodschap: onze strijd is nobel en verdient meer erkenning. De hyperbool is het wapen van de miskenden, van hen die bang zijn te tekort gedaan te worden. De overdrijving helpt de realiteit een handje bij het behartigen van de goede zaak. Blijkbaar kan de realiteit dat niet op eigen kracht.
Tijdens het veiligheidssymposium betoogde een politieagent dat de criminaliteit op internet exponentieel toeneemt. Hij had enkele rekwisieten meegenomen: een schaakbord en een paar zakken rijst. Voor het geval de toehoorder de ernst van die mededeling zou ontgaan. Een rijstkorrel op het eerste vakje, twee op het tweede vakje, vier op het derde vakje. Ruim voor het laatste vakje van het schaakbord zou die reeks de totale wereldproductie overstijgen.
Lange tijd heb ik geprobeerd de hyperbool met warmte, of op zijn minst met mededogen, tegemoet te treden. Toen dat had gefaald, probeerde ik ironie. Ik zei tegen mezelf: Veiligheid gaat niet over waarheid, maar over handel. Iedereen probeert iets te verkopen, ik evenzeer. Maar ook de ironie hield geen stand. Uiteindelijk is een kleingeestig soort ergernis overgebleven. Misschien wordt het tijd om iets anders te gaan doen.
Afijn.
Toen de politieagent klaar was, mochten de toehoorders vragen stellen. Ik vroeg hem waarop hij baseerde dat de criminaliteit op internet exponentieel toeneemt. De geluidinstallatie versterkte mijn stem. Ik hoorde iemand wiens kaken moeite hadden van elkaar los te komen.
Hij antwoordde dat veel mensen niet begrijpen wat ‘exponentieel’ betekent. ‘Een groei van drie procent per jaar is ook exponentieel.’
Daarop besloot ik weer te gaan zitten.
Gisteren, de tweede dag van het symposium, hield een andere agent een betoog naar aanleiding van een recent succes: men had een Armeense internetcrimineel weten te arresteren. Ook in het succesverhaal bleek de overdrijving een geliefd stijlmiddel. Daarover had ik een paar weken eerder een korzelig stukje geschreven.
Toen ik tijdens de discussie het woord nam, hoorde ik weer die meneer wiens kaken niet van plan waren hun innige verhouding op te geven.
De sprekers in de sessie deden voorstellen die met elkaar gemeen hadden dat er grote offers gebracht moesten worden voor de veiligheid. Zo suggereerde de politieagent dat zijn organisatie de bevoegdheid moest krijgen om ook in het buitenland computersystemen over te nemen, zonder toestemming van de lokale autoriteiten. Ik hoop dat de Chinese autoriteiten vergelijkbare wetgeving introduceren. Er staan in Nederland genoeg systemen die een veiligheidsrisico inhouden voor Chinese burgers. De Chinese overheid is ongetwijfeld genereus genoeg om te vermelden dat Nederland hierin voorop loopt. Zo kunnen we onszelf met recht weer eens tot gidsland uitroepen.
In de wereld van de goede zaak is een slecht idee beter dan geen idee. We kunnen slechts hopen dat het virus van de goede zaak niet al te veel om zich heen grijpt.
De ergernis had nu geheel beslag van mij genomen. Daarin was ik overigens niet alleen. Bij mijn derde of vierde opmerking hoorde ik twee agentes voorin de zaal zuchten en steunen.
Aan het einde van de dag had ik behoefte om te ontsnappen aan de korzeligheid. Ik zocht de politieagent en vond hem in de hal, geflankeerd door een van de agentes uit de sessie, een jonge vrouw in een elegant mantelpakje. Ze streelde zijn bovenarm, maar trok haar hand terug toen ik me naast hen posteerde.
Ik stelde mezelf voor.
‘Ik weet wel wie je bent,’ antwoordde hij koeltjes.
Toen ik voorstelde om een keer in alle rust over het onderwerp te praten, knikte hij beleefd. Dat was goed, maar ze hadden het nogal druk, vertelde hij.
‘De opzet van de sessie lokte het gehakketak een beetje uit,’ zei ik. We hadden een gemeenschappelijke vijand nodig. Het leek me dat je vergaderschema’s straffeloos kon offeren.
Hij knikte.
Omdat hij zweeg, zei ik: ‘Dan word ik onbedoeld getypecast als een...’ Die zin beviel me niet. Ik aarzelde.
‘Mopperkont,’ zei de jonge agente. Ze keek me tevreden aan.
Ik knikte gedwee.
Voor de vorm gaf ik hem nog mijn kaartje.
Het was tijd om naar huis te gaan.
Vrijdagmiddag verzorgde ik een lezing over internetveiligheid bij de Rijksacademie voor Financiën.
Een van de aanwezigen was Coen Teulings, de directeur van het Centraal Planbureau. Hij gaf me een hand, bekeek me van top tot teen en zei toen tegen de organisator: ‘Mensen die zich met internet bezighouden zien er altijd een beetje raar uit.’
Ik droeg een donkerbruin pak met daaronder een lichtgeel overhemd en gele das. Die combinatie had ik nooit eerder aangehad. Ik had een klein geluksmoment beleefd toen ik mezelf die ochtend in de spiegel had bekeken.
‘Beter dan dit wordt het niet,’ zei ik.
‘Nee, ik zie dat je erg je best hebt gedaan,’ zei Teulings.
Lieve Jules,
Het is de taak van het tweede kind om de ouders te bevrijden van enkele illusies. De illusie die opvoeding heet, bijvoorbeeld. We keken naar je grote zus, die zich gewillig laat inpassen in wat tegenwoordig vaak wordt aangeduid als beschaving. We hebben het opvoedingsrepertoire op haar losgelaten en ons vervolgens het resultaat toegeëigend: een kalm meisje dat broccoli lust en witte voetjes probeert te halen bij haar juffrouw en andere gezagsdragers. Niemand lust uit zichzelf broccoli, dat moest wel met onze verdienste zijn, zo luidde ongeveer onze redenering.
Psychologen noemen dit een attributiefout. Dat werkt als volgt: Wat goed gaat, is onze eigen verdienste; wat verkeerd gaat, rekenen we toe aan anderen. Jij hebt ons genezen van die fout. Toen we hetzelfde repertoire loslieten op jou, bleek het geen enkel effect te hebben. Niet een verkeerd effect, maar simpelweg geen effect.
Je weigerde al heel snel gevoerd te worden. Je bliefde zelf te eten en anders niet. We hebben je verzet proberen te breken, maar jij hield de hongerstaking geduldig vol. Met andere woorden, jij brak ons verzet. Het gevolg is een dagelijks ritueel waarin een groot deel van jouw maaltijd op de grond belandt. Dat zou je kunnen vergoelijken door op je gebrekkige motorische vaardigheden te wijzen. Maar die vaardigheden zijn voldoende ontwikkeld om je etensbakje ostentatief omhoog te houden, me aan te kijken en de inhoud van het bakje naast je stoel te deponeren. Vervolgens observeer je me nauwlettend, zoals een experimentator loert naar een laboratoriumrat. Als ik boos wordt, amuseert je dat.
Bij je zus gebruikte ik ook wel eens boosheid, maar dat was meer een soort amateurtoneel. Omdat ze snel onder de indruk was, dacht ik een verdienstelijk hobbyacteur te zijn. Bij jou hoef ik niet meer te acteren, ik word echt boos. Jij kijkt met pretogen naar mijn wanhopige geschreeuw en lacht. Het moet gezegd: je lach is adembenemend, vergezeld van je hemelsblauwe ogen en Einsteiniaanse kapsel.
Het blijft niet beperkt tot het avondmaal. Overal heb je de beschaving opgeschort. Dat is niet je doel, vermoed ik, maar een neveneffect. Natuurkrachten vallen de beschaving niet aan, ze negeren haar.
Ooit zag ik een televisieprogramma over ouders die leerden op te voeden door te oefenen op een hond. Als je een dier kon opvoeden, dan was een kind daarna een koud kunstje, dat was de achterliggende gedachte. Ik denk dat voor jou het omgekeerde geldt: als je jou kunt opvoeden, dan is een wild dier een peulenschil.
Je hebt ons dus bevrijd van de illusie opvoeders te zijn. Nu weten we: Er is geen opvoeding. Er is co-habitatie met uiteenlopende vormen van territoriumgedrag.
Het is goed zo. Beschaving is een mooie uitvinding, maar de overgave waarmee je zus aan een stronk broccoli kan knabbelen maakt me ook ongemakkelijk.
Anderen zijn minder terughoudend. Het regent zorgelijke bespiegelingen over onze beschaving. Ik meen dat dat woord ooit een ironische bijklank had verworven, maar daarvan is nu niets meer te merken. Per dag duikt het woord vaker op in de krant. De pleitbezorgers van de beschaving hebben een ding gemeen: hun weerzin jegens de medemens. Met hun eigen beschaving is niets mis. Het is de ander die terug moet in het hok.
Afgelopen zaterdag betoogde een schrijver genaamd Thomése dat de beschaving wordt bedreigd doordat er teveel wordt geschreven, mede dankzij het internet. Iedereen eist aandacht, ten koste van de ander, zo luidde de diagnose. Dit, schatteboutje, noemen we ironie. Iemand wil in de krant, een in drukvorm gegoten vorm van aandacht, om daar te kunnen klagen dat teveel mensen aandacht willen.
Laatst klaagden enkele gokverslaafden het casino aan. Het casino hen had binnengelaten, ondanks dat de verslaafden zich op een lijst hadden laten zetten van mensen die niet langer toegelaten wilden worden. Misschien kan de krant ook zo’n lijst aanleggen. De eerste naam hebben we al: P.F. Thomése. Zo draagt iedereen zijn steentje bij aan het redden van de beschaving.
Afijn. Er is nog een ander terrein waar je de beschaving een gevoelige tik uitdeelt: de taal. Je weigert te praten. Vorige week heeft de medische stand, vertegenwoordigd door een instituut met de misleidende naam ‘consultatiebureau’, daarover een ultimatum afgekondigd. Binnen drie maanden moet er gepraat worden, anders volgt er heropvoeding door iemand met een diploma.
Tot nu toe beperk je je tot twee woorden. Het eerst woord voorziet tot nu toe in al je communicatiebehoeften: ‘kaka’. Het kan vragend, zeurend, dreigend, lachend en gebiedend worden uitgesproken. Je zegt het met zoveel overtuiging, dat ik soms vergeet dat er een specifiek woord bestaat voor dat wat je bedoelt. Als je een foto ziet van ons gezin, gaat je vingertje een voor een de gezichten af, steeds vergezeld van de uitroep: ‘kaka!’ ‘Ja, dat is kaka,’ antwoordde ik laatst, voor ik er erg in had. Het is zo effectief dat we ons moeten afvragen of het begrip ‘woordenschat’ niet aan herwaardering toe is. Misschien is het beter van ‘woordenoverschot’ te spreken.
Je tweede woord is ‘pappa’. Dat heeft geen communicatieve functie, maar doet dienst als soort plaatsbepalingstechnologie. Als we samen thuis zijn, gaat het ongeveer als volgt.
- ‘Pappa?’
- ‘Ja?’
- ‘Pappa?’
- ‘Ja?’
- ‘Pap-paah?’
- ‘Ja-haa?’
Ad absurdum.
Het lijkt erop dat je voortdurend mijn locatie peilt. Soms vanuit een andere kamer. Je komt niet naar me toe, je kijkt vaak niet eens naar me, je houdt slechts routinematig bij waar ik me bevind. Een soort radar.
Meer komt er vooralsnog niet over je lippen. Je moeder wacht nog steeds op de eerste ‘mamma’.
Misschien zie je in spraak de voet tussen de deur van het beschavingsoffensief. We weten dat je wantrouwen goed ontwikkeld is. Sommige mensen observeer je minutenlang, zwijgend, bewegingsloos, met gefronste wenkbrauwen. Vooral zij die aardig tegen je doen. Alsof je denkt: ‘Als ik die lach beantwoord, zit ik binnen de kortste keren ook aan een stronk broccoli te knagen. Misschien is dat onvermijdelijk. Maar ik wil het in ieder geval uitstellen tot na de afronding van mijn experiment met het herhaaldelijk in het gezicht slaan van mensen. Die dataverzameling is nog niet compleet.’
In het bijzijn van anderen moet ik daar bezwaar tegen aantekenen. Maar weet dat ik ten diepste jaloers ben dat ik zelf het experiment destijds vroegtijdig heb afgebroken.