De dienstregeling van de Haagse Trammaatschappij

Ik had kiespijn. Dat duurde inmiddels een kleine week. Maar dit was de eerste keer dat het me uit de slaap hield. Voor we naar bed gingen, had mijn vrouw nog één hele paracetamol weten op te diepen. Die was inmiddels uitgewerkt.
    Ik lag wakker. Ik lig nooit wakker.
    Het heeft een slechte naam, wakker liggen, maar ik besloot het onbevooroordeeld tegemoet te treden. Ik dacht aan een goed gesprek met een vriend. Daarna dacht ik aan de tram die ik morgen moet nemen om vanuit Den Haag op tijd te komen voor het college dat ik ’s middags geef. Ik probeerde terug te komen naar die vriend en vroeg me vervolgens af of ik wel of niet de vouwfiets moest nemen naar onze volgende afspraak. Daarna probeerde ik me te herinneren in welke map ik het bestand had gezet dat ik nodig had voor het avondcollege.
    Na enige tijd concludeerde ik dat wakker liggen niet wilde zeggen dat je kon nadenken. Het was een nogal kortademige aangelegenheid.
    Ik probeerde opnieuw in slaap te komen. Daarvoor bezocht ik in gedachten het zwarte strand van een vulkanisch eiland waar ik jaren geleden was. Daar heb ik een legendarisch aangenaam uiltje geknapt. Ik concentreerde me op het gevoel van zand onder mijn zij. Het geluid van mijn eigen ademhaling liep synchroon met de branding.
    Even later vond ik mezelf opnieuw terug in de dienstregeling van de Haagse Trammaatschappij en de mappenindeling van mijn laptop.

Ik stond op. In de woonkamer doorzocht ik nogmaals de kast, in de hoop nog een verdwaald stripje paracetamol te vinden. Maar die kast had ik al eens doorzocht.
    Het medicijnkastje in de badkamer was eveneens leeg, op een doosje zetpillen na. Voor 1 tot 5 jaar, stond er op. Ik keek op het doosje en probeerde in te schatten hoeveel zetpillen ik moest inbrengen om het lichaam van een veertigjarige te verdoven. Eerst als grap, maar een paar seconden later was ik uitgelachen en pakte ik het doosje. Toen zag ik erachter een ander doosje. Smelttablet banaan, luidde het opschrift. Eronder las ik het begeerde woord paracetamol.
    Ik drukte vier smelttabletten uit de verpakking en stopte ze in mijn mond. Ze vielen onmiddellijk uiteen, maar de term ‘smelten’ was toch wat misleidend. Ik had nu een hap kalk in mijn mond. Met een zeer uitgesproken bananenaroma. Een flinke slok water verloste me daarvan. Wel nam ineens de kiespijn toe. Misschien vanwege de suiker in de pillen.
    Wachtend op de verdoving, ging ik bij de kinderen kijken. Ik trok een dekbed recht en veegde een bezwete lok haar uit een gezicht. De een smakte in de slaap, de ander snurkte. Buiten was de doorgaande weg eindelijk stil. Ik trok een kier in de gordijnen en vroeg me af hoe laat de tram weer ging rijden.

Onverwacht optimisme over de mensheid

Het is druk op de Voldersgracht. Mensen schuifelen langs de kraampjes die zich genesteld hebben tussen het water en de winkels.
    Ik kijk op van mijn tafeltje in de lunchzaak als ik buiten geschreeuw hoor.
    Een oudere man rijdt voorbij op een Segway, de driftige elektrische tweewieler waarop ik tot nu toe alleen parkeerwachters voorbij zag rollen.
    Dan draait de oude man ineens het mobiel om en rijdt hij terug naar een andere oude man. De bestuurder van de Segway is boos. Hij ziet er uit als iemand die op een vissersboot werkt. Slonzige dikke kleding, een wollen muts en woest grijs haar. Nog voor hij de andere man bereikt heeft, priemt zijn vinger al in diens richting.
    De Segway stopt abrupt, slechts centimeters voor de andere man. Die deinst niet achteruit en laat de tirade kalm over zich heenkomen. Af en toe herhaalt hij de opmerking dat de andere man had moeten uitkijken. Zijn handen blijven in de zakken van zijn pak, een ouderwets pak in een ongrijpbare blauwe tint.
    De man op de Segway spuugt woorden en speeksel in de richting van de andere man. Hij leunt over het stuur heen en kijkt neer op de andere man, alsof hij op een preekstoel staat.
    Op de verticale balk van de Segway zie ik een blauwe sticker met een witte rolstoel erop.
    Tijdens een symposium vertelde laatst iemand dat de Segway een reuze interessant juridisch probleem vormde. En ook een ernstig maatschappelijk probleem, voegde ze er snel aan toen. Want er waren mensen die ze nodig hadden, maar die niet de weg op mochten met deze uitvinding omdat hij niet past in de categorieën van de Verkeerswet.
    Er zijn ernstige maatschappelijke problemen die me onverwacht optimistisch stemmen over het lot van de mensheid.
    Dan draait de man zich om, vertrekt met grote vaart door het publiek en neemt met jaloersmakende precisie de bocht naar een steegje.

Poop-scoop

Vanmiddag kreeg ik bezoek van een journalist van de Telegraaf. Nadat hij was vertrokken, zag ik een zakje liggen op de stoel waar hij had gezeten. Een zakje om hondepoep mee op te rapen. Andere journalisten lieten wel eens een pen achter. Of namen een pen van mij mee, of een notitieblok. Het is wonderlijk hoeveel journalisten arriveren zonder notitieblok. Nu ben ik een zakje voor hondepoep rijker, met een ingenieus ingebouwd opraapmechanisme. Dit compenseert ruimschoots alle kantoorartikelen die ik de afgelopen jaren heb verstrekt aan vertegenwoordigers van de Nederlandse media.

[[popup file="poepzakje.jpg" description="(thumbnail)" ]]

Maand zestig

Lieve Vera,

Je bent gisteren vijf jaar geworden. Ik zong een liedje voor je. Halverwege het eerste couplet onderbrak je me met de woorden: ‘Papa, wil je daar alsjeblief mee stoppen?’
    Je bent inmiddels oud genoeg om ouderlijke aanmoedigingen te wantrouwen. Zondag was je gevallen met je fiets. Ik je probeerde te troosten, maar je kon niet stoppen met huilen. Toen ik je aanraadde om even diep adem te halen, zei je dat je dat niet durfde.
    ‘Waarom durf je niet diep adem te halen?’    
    ‘Want dan ga jij “goed zo” zeggen.’
    Het is waar: Ook het schouderklopje is een vorm van machtsuitoefening. Daarom heeft men de subsidie uitgevonden.

De afgelopen weken viel je een keer of vijf, zes. De schaafwond is inmiddels een vertrouwde gast in ons gezin. Dat het vijf jaar heeft geduurd voordat hij arriveerde, zegt iets over opvoeding. Ouderliefde is in de eerste plaats het vermijden van krassen, butsen en breuken. In dat opzicht zijn kinderen hetzelfde als parketvloeren. Dat idee maken we draaglijk door een nieuw krasje te omarmen als bewijs voor verlicht ouderschap. We doen er zogenaamd niet moeilijk over.
    Overigens voer ik wel meer op als bewijs voor verlicht ouderschap. Je zusje heeft onder mijn toezicht enkele malen poep gegeten. Ooit nam ze een hap uit haar eigen luier. Gisteren proefde ze een geitenkeutel. Toezicht is cipierswerk en ik ben een slechte cipier. Een andere manier om dat te typeren is: ik bevorder zelfredzaamheid.
    Het blijft niet beperkt tot poep. Je zusje neemt voortdurend steekproeven van haar omgeving. In de oude afleveringen van Star Trek neemt men bij expedities naar onbekende planeten een apparaat mee waarmee men monsters kan ontleden en determineren. Je zusje doet dat met haar mond. Vaak zie ik het te laat om nog te kunnen achterhalen wat er precies gemonsterd is. Er resteert dan alleen een kring van groezelig materiaal rondom haar lippen. Dan zeg ik tegen mezelf: ‘Dat is goed voor de weerstand.’ Soms zeg ik het hardop. Als de resten op haar gezicht een verontrustende kleur hebben. Of als er een andere toezichthouder in de buurt is. Je moeder, bijvoorbeeld. In alle redelijkheid: het zou best waar kunnen zijn. Bijna alles bevordert de weerstand. Bij mij wel, in ieder geval.

De schaafwonden maken veel indruk op je. Je bent panisch voor bloed. Het vermoeden van bloed is al genoeg. Soms kom je aanlopen en hou je een lichaamsdeel voor mijn neus. ‘Kijk, pappa, bloed.’
    ‘Waar? Ik zie niets.’
    ‘Da-haar.’ Je vinger ligt dan naast een minuscuul donker stipje. Misschien is het bloed, het zou kunnen. Dat oordeel moeten we uitstellen tot er substantiële verbeteringen bereikt zijn op het gebied van de elektronenmicroscopie.

De obsessie met bloed wordt gevoed door vindingrijke theorieën over het menselijk lichaam. Zo maakte je je recent zorgen dat je velletje ooit op zou raken en er dan gaten in je lijfje over zouden blijven. Eergisteren, na de valpartij met de fiets, deed je de mysterieuze observatie dat het bloed van je schaafwond ‘naar binnen’ zou gaan. Dat moest ten koste van alles voorkomen worden, zo begreep ik.
    Het menselijk lichaam is een bron van angst die bezworen moet worden. Een paar weken geleden was ik bij een workshop over het maatschappelijk verzet tegen inentingscampagnes. De leiders van dat verzet waren ook aanwezig. Hun theorieën over het menselijk lichaam kwamen er, kortgezegd, op neer dat ziekte een complot is van de farmaceutische industrie. Die theorie is niet helemaal zonder merites. Maar zijn belangrijkste verdienste is dat hij het lichaam voorstelt als een onschuldig organisme. Een goedmoedige hond die hoogstens een beetje kwijl achterlaat op de hand waarmee je hem aait.
    Misschien is het voor de verzetsleiders geruststellender om een handvol ondernemers te vrezen, in plaats van hun eigen lichaam. Maar persoonlijk boezemt het onschuldige lichaam me meer angst in. Ergens moet ik mijn gebreken lokaliseren. Als het lichaam vrij is van schuld, dan ben ik belangrijkste verdachte die overblijft. Doe mij dan maar een valse hond, eentje die hapt naar zijn baas en naar voorbijgangers. Een hond die je af en toe een schop mag geven. Onthoudt dit, liefje: een goedgeplaatste schop is vaak eerlijker dan een schouderklopje.

Romantische fantasieën

Het eiland Ikaria, gelegen in het noordoosten van de Egeïsche zee, is zo genoemd omdat het plek zou zijn waar Icarus in zee is gestort, nadat zijn vleugels uiteen waren gevallen. Van Icarus was niets meer te zien. Wel lag er op het eiland een indrukwekkende hoeveelheid defecte voorwerpen. Autowrakken, bijenkasten, huisraad, olijfolieblikken, reclameborden. De traditie van het neerstorten werd in ere gehouden.
    De berm van de handvol wegen die het eiland rijk is leek op een uitdragerij. Behalve dat er niemand te zien was waar je kon afrekenen. Soms sloegen we bocht om in een verlaten gebied en reden we ineens langs een tankwagen die daar ooit was achtergelaten. De romp hing lui tegen de bergwand, omdat de banden lek waren en het onderstel was doorgezakt. Daarnaast stond een koelkast, met het vriesvak open. Even verderop stond een ontmanteld bestelbusje met het opschrift: Müller Partyanlagen und Festzelte.
    Na een paar dagen oogde het vertrouwd. Toen hield het op rommel te zijn. De antropologe Mary Douglas schreef ooit: “Dirt is matter out of place”.

Het hele eiland straalde een schitterend gebrek aan ambitie uit. Er was iets dat je toerisme kon noemen, maar ook dat werd meer gadegeslagen dan bevorderd.
    We hadden de benedenverdieping gehuurd van een huisje aan het strand van het dorpje Faros. De vrouw die de verdieping verhuurde, vroeg vooraf geen garantie dat we daadwerkelijk zouden komen opdagen. Onze e-mails werden traag of niet beantwoord. Het leek haar om het even of we zouden komen.
    We kwamen.
    Via een omweg kregen we een sleutel. De vrouw zou pas na enkele dagen opduiken. Op een middag kwam ze vragen of alles in orde was. Toen we over de betaling begonnen, kon dat onderwerp met moeite haar aandacht vasthouden. Liever sprak ze over de horren die nog voor de ramen geplaatst zouden worden.

Vooraf had mijn vrouw romantische fantasieën over het appartementje aan het strand. Ik werk graag mee aan romantiek, vooral als mijn bijdrage in euro’s uitgedrukt kan worden.
    Tot haar eigen verbazing, werden de fantasieën niet bespot door de realiteit.

Na een dag of tien begon ik te verlangen naar huis. Dat gebeurt elke vakantie. Mijn vrouw vroeg wat ik het meeste miste. Ik antwoordde: ‘Efficiëntie’.
    De laatste dagen probeerde ik me over te geven aan de romantiek. Ik maakte veel foto’s van mijn vrouw te midden van onze dochters. Telkens weer dacht ik: dit moet ik vastleggen. Het leek belangrijk, alsof ik de romantiek kon betrappen door het beeld nauwkeurig te bestuderen. Maar ik zag alleen drie mooie vrouwen, die samenzweerderig in de camera keken.

Toen we weer terug waren op Schiphol, vroeg Vera, ons dochtertje van vier, of we haast hadden. Ik zei dat we geen haast hadden.
    ‘Waarom loop je dan zo snel, pappa?’
    Ik antwoordde dat ik langzaam lopen heel moeilijk vind.
    Het is een oude kwaal. De haast zit diep.
    In de trein zaten we gevieren op het balkon, dicht bijeen. Ik keek naar ons en nam de laatste foto van de vakantie.