Vakantie

De vakantie is aangebroken. Dat had ik een week eerder moeten constateren, maar goed. Morgen gaat het internet uit.

Er resteert alleen nog de mededeling dat degenen die interesse hadden in de tekst van mijn oratie, de voordracht die een gepensioneerde ingenieur uit zijn slaap hield, zij deze alhier kunnen downloaden.

Tot 1 augustus.

Een wonder uit armoede

(Ooit heb ik een klarinetensemble opgericht. Daar ben ik al jaren geen lid meer van, maar ik werd gevraagd een stukje te schrijven ter gelegenheid van het twintigjarig jubileum. Dit is mijn bijdrage aan het lustrumboekje.)

Wat bezielt iemand om een klarinetensemble te beginnen? Het antwoord luidt: armoede.  
    Begin jaren negentig woonde ik in Leiden. Ik had geen hobby’s. Ik had wel een klarinet.
    De opties voor het bespelen van de klarinet waren beperkt. Als je talent had, was er misschien een plekje in een symfonieorkest te veroveren. Begin jaren negentig had ik geen talent. In de late jaren negentig evenmin, overigens.
    De andere optie was me aan te sluiten bij een Leidse harmonie. Ondanks de afwezigheid van talent, voelde ik me daar toch te goed voor. Ik had jaren gespeeld in de harmonie van het Limburgse dorp waar ik ben opgegroeid. Laat ik daarover dit zeggen: voor de rest van mijn leven had ik voldoende gemarcheerd. Ik vond marcheren een mooie uitvinding, maar mijn voorkeuren hadden zich verlegd. In al die jaren had ik een keer gezoend met een saxofoniste en een avond op een bank zitten rommelen met de trompettiste. De conclusie was duidelijk: harmoniemuziek brengt niet het losbandige boven in de mens.
    Geen symfonieorkest en geen harmonie. Die armoede aan opties heb ik me een paar jaar laten aanleunen. Toen had ik een belangrijk inzicht: er moest een substantieel aantal klarinettisten zijn dat mijn lot deelde. Zij zouden evenmin getalenteerd zijn, anders zaten ze wel bij een symfonieorkest.  En ze zouden, noodgedwongen, met mededogen kijken naar andere bespelers van de klarinet – een van de minst begeerde instrumenten uit de muziekgeschiedenis.
    Ik dacht: ik breng enkele dolende klarinettisten bij elkaar om troost te vinden in het getto van de klarinetmuziek. Met terugwerkende kracht besef ik dat ik eigenlijk een zelfhulpgroep heb opgericht.
    Ik stapte naar de enige klarinettist die ik kende in Leiden: Tjy-ying. Tjy vond het een goed idee. Pas later besefte ik dat Tjy met hoge frequentie iets een goed idee vond. Dat verklaarde ook waarom hij vertrok na een van de eerste bijeenkomsten. Bijeenkomsten waarin bijzonder onwelluidend gemusiceerd werd, precies zoals een collectief gebrek aan talent doet vermoeden. Hij vertrok omdat hij wel talent had en, inderdaad, een plek had veroverd in een symfonieorkest.
    En zo kwam het dat begin jaren negentig, een stuk of vijf matig spelende klarinettisten een avond per week bijeenkwamen in een zaaltje van het LAK-theater en zich door een paar liedjes van Scott Joplin heen ploeterden. Zo’n liedje paste op een enkel blaadje en had niet overdreven veel noten. Toch bleek het lastig om het enigszins herkenbaar ten gehore te brengen.
    Daarna gebeurde er iets vreemds. De zelfhulpgroep kreeg ambities. De repetities werden serieuzer. Er sloten zich nog enkele mensen aan. Dat was op zich niet zo bijzonder. Nee, we hadden eerst lang gepraat over de vraag of de nieuwelingen wel goed genoeg waren. Je blijkt gradaties te kunnen aanbrengen in talentloosheid. Op tijd op de repetitie verschijnen, telde bijvoorbeeld mee. Of überhaupt op de repetitie verschijnen.
    Daarna wordt het schimmig in mijn herinnering. We verhuisden naar Catena en trokken een dirigent aan. Ergens was het idee ontstaan dat we een dirigent nodig hadden. Vraag me niet dat uit te leggen. Hoe dan ook, het groeide uit tot een ensemble. Een paar mooie jaren volgden. Er werd gedronken, er werd gezoend, er werd gezweet op moeilijke stukken.
    Een van de prettige effecten van saamhorigheid is dat je vergeet je te schamen. Achteraf komt de schaamte alsnog. Bijvoorbeeld als ik terugdenk aan de opvoering van de tune van het A-team. Zogenaamd met ironie. Speciaal voor dat nummer bediende ik tijdens het bespelen van de basklarinet met mijn rechtervoet een basdrum. Dat was lastiger dan vermoed. Tijdens het jaarlijkse concert in de Lokhorstkerk voerden we dit nummer ook op. Marco had zich verstopt in de kansel. Halverwege het nummer kwam hij tevoorschijn, getooid met een militaire helm en een megafoon. Hij brulde wat onverstaanbare teksten de kerk in. Het publiek keek meewarig toe.
    Na afloop, in een naburig café, dronken we zo snel dat de schaamte geen kans kreeg ons in te halen.
    Het is goed mogelijk dat schaamte vooral mijn eigen preoccupatie is en niet door de andere leden uit die tijd gedeeld wordt. Ik schaam me voor alles. Het feit dat er een periode is geweest waarin ik me niet heb geschaamd voor de striemende orkaan van vijfentwintig krijsende klarinetten, is een vorm van puur geluk. Voor de concerten nodigde ik iedereen uit die ik kende. Geen moment vroeg ik me af of ik niet teveel vroeg van vriendschappen en familiebanden. Geluk en zelfgenoegzaamheid zijn soms moeilijk van elkaar te scheiden.
    Op een gegeven moment was het klaar. Ik had geen zin meer. Ik stopte. Niet veel later belandde mijn klarinetkoffer onder in de kledingkast.
    Met enige teleurstelling constateerde ik niet onmisbaar te zijn. Lignum bleef monter haar publiek trakteren op striemende orkanen van krijsende klarinetten. Pas daarna voelde ik dankbaarheid voor het feit dat een groepje mensen mij even de illusie had verschaft onmisbaar te zijn. Die illusie kan ik iedereen aanraden.
    Nu resteert slechts de verbazing. Na twintig jaar bestaat Lignum nog steeds en het gaat haar goed. Sommige wonderen worden uit armoede geboren.

Zo vaak sorry

Gisteren was ik begeleider van de schoolreis van Vera’s klas. Er waren bijna alleen vrouwelijke begeleiders. Ik weet niet of het opzet was, maar de twee wildste jongetjes, beide vijf jaar, waren in mijn groepje ingedeeld.
    Mijn vrouw vroeg per sms of alles onder controle was. ‘Ik heb de wind er flink onder,’ schreef ik terug.
    Halverwege de dag liep ik na het zoveelste toiletbezoek met een van de wilde jongetjes terug naar de groep. We zwegen een poosje. Toen vroeg hij op beschouwende toon: ‘Meneer de pappa van Vera, waarom zegt u zo vaak sorry?’
    Ik vond dat een verontrustende vraag.

Obama's hangplek

[[popup file="IMG_0599.jpg" description="(thumbnail)" ]]

Ik ben in Cambridge, Massachusetts voor een conferentie op de campus van Harvard University. Op de route van het hotel naar de conferentie loop ik langs Obama's oude hangplek, de Law School.

Op vakantie in eigen land (slot)

(Wat er vooraf ging.)

De eerste spreker in de schouwburg van Barendrecht was geoloog Salomon Kroonenberg, klimaatscepticus. Hij noemde zichzelf liever klimaatrelativist. Hij liet een dia zien met een serie vrouwelijke onderbroeken uit verschillende tijdperken. Ze werden steeds kleiner. Conclusie: het wordt warmer. De zaal gierde het uit.
    De rest van het betoog kwam er op neer dat de opwarming weinig te maken had met CO2 en alles met de activiteit van de zon. Klimaatneutrale producten was een vorm van oplichterij waarmee geld kon worden verdiend. Voor me zat een oudere vrouw met gespalkte onderarmen. Ze mompelde na elke bewering van Kroonenberg: ‘Ja ja, zo is het wel.’
    Onder een warm applaus verliet de spreker het podium. Er was gelachen, er was gejoeld, er was geklapt. Het eigen gelijk heeft al snel amusementswaarde. Cabaret is een bedrijfstak die bestaat dankzij dat gegeven. Je zoekt het engagement uit dat bij je past. Vervolgens koop je een kaartje voor een avond lachen en het gevoel aan de goede kant te staan. Een koopje.

Na een tweede spreker, een geoloog met verstand van ondergrondse reservoirs, was ik aan de beurt. Ik vroeg de aanwezigen een hand op te steken als ze tegen de opslag waren. Een paar honderd handen gingen omhoog. Er werd gegniffeld over zoveel eendracht. Daarna vroeg ik of er voorstanders waren. Twee jongenmannen in het midden van de zaal staken hun hand op. Er ontstond wat geroezemoes en er werd wat geroepen. Ik zei dat die jongens na afloop een drankje moesten krijgen voor het feit dat ze hun hand hadden opgestoken. De twee jongens joelden. De zaal schoot in de lach.
    Ik hield mijn betoog – dat er niets uitzonderlijks was aan de CO2-opslag in Barendrecht, dat we zulke risico’s voortdurend nemen en dat, cru gezegd, Barendrecht levens tegen geld moest ruilen – en ging weer zitten. Er volgde een beleefd applaus, zonder boegeroep.
    Tijdens de discussie aan het slot van de avond werd gekaapt door buitenstaanders die hun product om CO2 op te slaan kwamen verkopen. Een Vlaamse man met een woeste haardos en een oranje stropdas vertelde dat zijn Iraanse partner allang een oplossing voor het probleem had uitgevonden, maar dat de grote bedrijven die tegenhielden. Daarna volgde iets warrigs over CO2 die oneindig lang in een quantumtoestand werd gebracht. De twee geologen naast me keken elkaar vragend aan. Een andere ondernemer had een oplossing die iets met het zand in de Sahara te maken had. De zaal wist niet wat ze er mee aan moest. Zoals bekend zijn innovatie en oplichting moeilijk van elkaar te scheiden.

Na afloop werd ik in de foyer aangesproken door de twee jongemannen die voor de opslag waren. Ze bleken niet bij Shell te werken en verder weinig van de opslag te weten, net als ik. De gemeentesecretaris van Barendrecht haalde twee biertjes voor ze.
    De voorlopige conclusie van de avond: het maatschappelijk verzet is gastvrij en lacht graag.