Bijna dood

De eenzame aanvang van mijn verjaardag had zijn charme. De lege minibar, het zappen langs de televisiekanalen, het begon vanzelf, maar op een gegeven moment zocht ik het een beetje op. De volgende ochtend zongen mijn collega’s Happy Birthday voor me. Daarna bespraken we de financiële prognoses voor onze groep en de wetenswaardigheden rondom het berekenen van overhead. Tijdens de lunch bracht een medewerker van het hotel een gebakje met slagroom en een kaarsje.
[[popup file="IMG_0495.jpg" description="(thumbnail)" ]] Voor het diner belde ik met thuis. Mijn dochter van vier zei dat ze me miste. Alleen al daarom was het fijn om van huis te zijn. Ze vroeg hoe oud ik ook alweer was geworden. Veertig, zei ik.  ‘O, ik dacht vijftig,’ zei ze. ‘Gelukkig niet,’ zei ik. ‘Nee, gelukkig niet,’ antwoordde ze. ‘Anders ging je al bijna dood.’

Vanmiddag kwam ik thuis. Op tafel lag een lief kaartje van mijn vrouw. Daarnaast lag een tekening van mijn dochter – ‘een eiland met water er om heen,’ luidde de omschrijving.

Jarig in Domburg

Een paar minuten geleden werd ik veertig. De grote vier nul. Ik had besloten er niets aan te doen.
    Het was stil in de hotelkamer. Ik schoof de gordijnen een stukje opzij, maar ik zag alleen het licht van het bushokje tegenover het hotel. Domburg sliep.
    Mijn vrouw stuurde een sms’je.
    Ik sms’te meteen terug.
    Op de televisie was golf. Tiger Woods stond op de vijfde plaats. Dat leek me alleszins respectabel, maar ik weet verder niets van golf. Langs de golfbaan stonden cohorten witte Amerikaanse mannen in korte kaki broeken. Het blijkt dat er bij golfwedstrijden veel en langdurig wordt geapplaudisseerd.
    Er kwam geen antwoord meer van mijn vrouw. Ik zag dat haar felicitatie een klein half uur onderweg was geweest. Ze was vast gaan slapen voor ik had geantwoord.
    De minibar dan maar. Een biertje en dan slapen. Of toch een wijntje.
    Ik trok het vierkante deurtje open. Een golf koude lucht gleed over mijn blote voeten.
    Het felle licht van de koelkast verlichte iets dat ik afrondend toch wel als leegte mocht samenvatten.
    Op de bodem van de minibar lag een geplastificeerd briefje. Ik pakte het op. Als ik iets wilde drinken, dan moest ik nummer zus en zo bellen en dan zouden ze mijn bestelling komen langsbrengen.
    Daarnaast stond een fles mineraalwater.
    Ik legde het briefje op de bodem en deed het deurtje weer dicht.
    In het kastje ernaast lag poeder voor warme chocolademelk.
    Ik opende opnieuw de minibar en pakte de fles mineraalwater.
    Nadat ik mijn pyjama had aangetrokken schonk ik mezelf een glas water in.
    Het golfen was afgelopen. Ik zocht de herhaling van de Studio Sport. ADO had eindelijk weer eens gewonnen, maar ik had de samenvatting gemist.
    Ik nam een slok water. Het was verrassend smakelijk. Licht bruisend, een tikje zout. Het merk Taunusquelle, ik kan het iedereen aanraden.

Normbudget

Een paar maanden geleden had de decaan wat geld toegezegd voor activiteiten met onze promovendi. De bureaucratische naam voor ‘wat geld’ is: een normbudget.

Gisteren wilde ik voor het eerst iets betalen uit het budget. Dat bleek niet te kunnen. De verantwoordelijke ambtenaar meldde: er is geen budget beschikbaar.

Ik mailde hem: ‘Met andere woorden, je draait de toezegging van de decaan terug?’
    Zijn antwoord: ‘Ik draai niets terug, er is een normbudget ingesteld. Ik zet het alleen op nul euro.’
    Die mededeling vond ik van een grote schoonheid.
    Veel mensen lezen de romans van Kafka als aanklacht tegen de ambtelijke systemen die individuen vermalen. Maar ik voel doorgaans meer sympathie met de ambtenaren in die romans dan met de hoofdpersonen K. en Joseph F. Soms is de nederlaag nu eenmaal mooier dan een overwinning.

Bayern won

Bayern won en ik dronk een biertje. Ik goot het flesje leeg in het glas en keek op het etiket. La Trappe Tripel. Voor zover ik wist had ik nog nooit een La Trappe Tripel gekocht. Ineens herinnerde ik me een jongeman in een donker pak. En een bril, geloof ik. Hij drukte me de hand tijdens de receptie na mijn oratie en stelde zich voor als een lezer van Bijzinnen. Hij gaf me twee cadeaus. ‘Een voor als je vrouw thuis is en een voor als ze weg is.’ Een verwijzing naar een eerder stukje. Het was een fles rode wijn en een flesje bier. Ik was getroffen door het feit dat hij had nagedacht over een cadeau voor een vreemde. Vanavond won Bayern en dronk ik een La Trappe Tripel. Mijn vrouw was inderdaad van huis.

Het record van John de Mol

Een man gaat winkelen met zijn vrouw. Zeven woorden die gevolgd worden door het ongewisse. En zo stond ik op vrijdagmiddag met mijn vrouw in de winkel van Hugo Boss in Den Haag.

Een huwelijk wordt bepaald door de bijzaken, de zaken die je niet per se gezamenlijk hoeft te ondernemen. De verplichte nummers zijn veilig. Hun belangrijkste verdienste is dat ze achter de rug zijn. De bijzaken stellen je echter soms voor de vraag wat dat precies inhoudt, echtgenoot zijn.

Ik had broeken nodig. Ik kan niet zelf broeken kopen. Dat vereist namelijk, om te beginnen, dat je in de spiegel kunt kijken, terwijl je met je kont draait. Dat kan ik niet.

In de winkel van Hugo Boss stond een verkoper die zo aantrekkelijk was, dat het me even in verwarring bracht. Daardoor kon ik niet zien of hij hetzelfde effect had op mijn vrouw. Hij vroeg wat ik zocht. Ik zei: een broek.
    Een paar minuten later stond ik in een paarse broek. Ik ben tamelijk kleurenblind, maar zelfs ik zag dat het een paarse broek was.
    Ik heb nooit het bezit van een paarse broek begeerd. Maar mijn vrouw keek en zei: Dat is een erg mooie broek.
    Ze sprak met de verkoper over het innemen van de broek, terwijl ik voor de spiegel stond. De verkoper trok achter mijn rug aan de band van de broek, zoals je een konijn in zijn nekvel optilt. Drie centimeter, concludeerde hij.

Of ik nog iets anders zocht. Een truitje, misschien, zei ik. De verkoper kwam met een dun truitje dat me lichtblauw voorkwam in het gelige licht van de paskamers. Ik deed het aan boven de paarse broek.
    ‘Kan dit bij elkaar?’ vroeg ik.
    Mijn vrouw grijnsde. ‘Het staat heel mooi bij elkaar, maar het is wel roze.’
    ‘Roze?’
    ‘Dat moet je natuurlijk niet tegen hem zeggen,’ zei de verkoper. ‘Het is lila,’ zei hij tegen mij.
    ‘Ik heb geen moeite met roze,’ zei ik. ‘Ik zie alleen niet dat het roze is.’
    ‘Het is lila.’
    Ik keek naar mijn vrouw. ‘Je zou kunnen zeggen dat het heel licht lila is,’ zei mijn vrouw.
    ‘Maar kan het bij elkaar?’
    ‘Het staat prachtig.’
    Ik besloot het ensemble te kopen.
    ‘Heel dapper, echt iets nieuws voor jou,’ zei mijn vrouw.
    We liepen naar de kassa. ‘Misschien kun je nog een choker kopen,’ zei ze grijnzend.
    Ik hield onmiddellijk halt. ‘Je moet dit wel serieus doen,’ zei ik.
    ‘Sorry. Grapje.’
    ‘En die broek en trui?’
    ‘Dat was geen grapje.’

We rekenden af. Ik kocht ook nog dezelfde broek in het grijs en een grijze vestje.
    Op dat moment was ik een minuut of tien in de winkel. Mijn vrouw vroeg aan de verkoper of het een recordtijd was. Maar het bleek dat televisieproducent John de Mol af en toe binnenliep, wat kledingsstukken aanwees en die zonder te passen afrekende. Soms stuurde hij achteraf een kledingstuk terug.
    Maar mijn vrouw was toch onder de indruk van mijn inkoopsnelheid. Het helpt dat ik wel voorkeuren bezit, maar ze zelf niet ken. Maar in plaats van dat te zeggen, deed ik me even te goed aan haar bewondering.

Daarna liepen we met opgewekt gemoed door Den Haag. We waren het ongewisse ingegaan en er aan de andere kant weer uitgekomen.
    Soms vraagt mijn vrouw of ik nog van haar hou. Mijn antwoord is duidelijk: een paarse broek met een roze trui.

De laatste keer over poep

De laatste anekdote over poep. Tijdens het ontbijt riep mijn dochtertje vanaf het toilet dat ik moest komen. Ze was bijna klaar, zei ze. ‘Ik ben benieuwd welke letter het is.’ Ze kantelde haar heup en probeerde in de pot te kijken naar het halffabricaat. Ze fronste.
    ‘En?’ vroeg ik.
    ‘Ik kan het nog niet zien,’ zei ze.
    Ik knikte.
    Ze beet op haar onderlip. ‘Maar als het geen letter is, dan is het een kunstwerk, oké?’
    ‘Oké.’
    ‘En dan is voor nep het kunstwerk niet van poep, oké?’
    Ook dat was oké. Gerustgesteld concentreerde ze zich op het vervolg. Ik keek op mijn horloge en rekende uit dat we nog elf minuten hadden om aan te kleden en tanden te poetsen.