Posts in Tekst
Grimmige voldoening

Om kwart voor twaalf ’s avonds zou ik een kort radio-interview geven voor Met het oog op morgen van Radio 1. Ze stuurden me naar de studio van de regionale omroep West in Den Haag. Daar zou een verbinding met de studio in Hilversum worden gemaakt.
    Ik belde aan bij de studio, maar niemand deed open. Even later kwam een vrouw naar buiten en ik glipte achter haar naar binnen door de sluitende schuifdeuren.
    De hal was verlaten.
    Toen verscheen een man die vroeg voor wie ik kwam.
    Ik zei dat ik kwam voor een opname voor Met het oog op morgen.
    ‘Daar weet ík niks van,’ mompelde de man.
    Zonder iets te zeggen verdween hij in een regieruimte. Ik besloot hem te volgen.
    ‘Dat is niet aan mij doorgegeven,’ zei hij. Met een muis scrolde werktuiglijk hij door een emailvenster, alsof hij mij wilde bewijzen dat hij niet geïnformeerd was.
    Na een moment waarin we zwijgend tegenover elkaar stonden, besloot hij mij alvast maar achter een microfoon te zetten in een andere ruimte.
     Ik zag hem, achter het glas, bellen. Het enige dat ik kon verstaan was: ‘Nee, ik óók niet.’
    Uiteindelijk werd de verbinding opgebouwd.
    De regie in Hilversum vroeg of ik even iets wilde zeggen.
    ‘Zomaar iets zeggen?’ vroeg ik.
    Dat was voldoende.
    Even later kwam de man het kamertje binnen, trok de microfoon bij me weg en zei: ‘Hallo. Hallo Hilversum, hier West. Hoort u mij?
    Er kwam geen antwoord.
    Ik vroeg wat hij wilde vragen aan Hilversum.
    ‘Of ze even een factuurtje willen sturen. Nou moet ik het weer doen.’
    Hij vroeg nog een keer of Hilversum hem kon horen.
    Toen duwde hij de microfoon weer terug in mijn richting.
    ‘Wij luisteren wel naar Hilversum, maar Hilversum niet naar ons,’ constateerde hij met de grimmige voldoening van iemand die weet hoe de wereld in elkaar zit.

Maand zevenenzeventig

Lieve Vera,

Vanochtend kroop je bibberend boven op de verwarming om je kleren aan te trekken, ook kwam er nauwelijks warme lucht uit het rooster. Ik heb de thermostaat zo ingesteld dat het 16 graden is wanneer we opstaan. Op werkdagen gaat de verwarming dan meteen weer uit.
    Ik zou nu iets kunnen zeggen over het milieu of over het ongemak dat ik voel bij de gedachte dat we het huis warm stoken voor een uurtje comfort in de ochtend. Maar de waarheid is dat ik geniet van het afzien van genot.
    Dat is de prijs van beschaving: genot is omgeven door bezwaren. Tel maar eens op hoe vaak de reclame ons ‘onbekommerd genieten’ belooft. Gewoon genieten is bekommerd genieten, dat is de impliciete erkenning. De beschaafde mens heeft dat opgelost door de onderdrukking van genot zelf de plaats van het genot in te laten nemen. Het menselijke ras is een prachtige uitvinding, laat je niets wijsmaken.
    Ergens tussen het smeren van jouw lunch, het inpakken van een verweesd tartaartje voor mijn lunch, je haren borstelen, je zus aankleden, het inruimen van de vaatwasser en het op de trap leggen van jullie pyjama’s, vroeg je waarom ik de verwarming niet aanzette.
    Ik kan me niet meer herinneren wat ik precies antwoordde.
    Het lokte wel een vervolgvraag uit. Je vroeg: ‘Wat is dat, energie?’
    Vroeger, toen je net geboren was, verheugde ik me op het moment dat je zulke vragen zou gaan stellen. In mijn fantasie bracht ik je de liefde voor natuurkunde bij. In die fantasie was het echter nooit kwart over zeven in de ochtend en werd de vraag niet onderbroken door klappertanden – of zoals jij het noemt: bibbertanden.
    Ergens aan het einde van mijn onbegrijpelijke relaas viel het woord ‘zonde’. Waar de wetenschap faalt, is er altijd nog het moralisme.
    Prompt zei je: ‘O ja, pappa. Nu snap ik het. Dan moeten we vanavond de verwarming ook niet aanzetten, want dat is zonde.’
    Het zal niet lang meer duren voor we ook aan jouw onbekommerd genieten een einde hebben gemaakt.
    Ik bood aan om je even op schoot te nemen en warm te knuffelen. Hoe onsmakelijk ik dat woord ook vind, ik knuffel je graag, altijd. Ik heb me vaak afgevraagd waarom dat niet geldt voor de volwassenen die me dierbaar zijn, in het bijzonder je moeder. Bij haar ervaar ik het knuffelen als een activiteit voor uitzonderlijke gelegenheden, zoals je een oliebol eet op oudjaar. Op alle andere dagen zie ik alleen maar een homp gefrituurd meel met een teleurstellend aantal rozijntjes. Niet iets waar ik trots op ben, overigens.
    Je nam mijn aanbod aan. Ik vouwde je op tot een pakketje en begon je warm te wrijven. Je bent zesenhalf en je lijf krijgt lengte en een zekere pezigheid. Na jou wilde Jules ook en toen ik haar omklemde besefte ik: dit is het echte werk. Een klein, zacht, onbeholpen pakketje mens dat ik met moeite los kon laten. Misschien had ik toch niets tegen volwassen vrouwen, maar waren hun lijven gewoon te lang en niet onbeholpen genoeg. Een geruststellende gedachte.

In de kou van de afgelopen maand, drong ook tot je door dat er kinderen bestaan die jou tot de middelmaat veroordelen. Je krabbelde heel verdienstelijk op je nieuwe schaatsjes en je liet je daar uitgebreid voor huldigen door ons. In je enthousiasme vroeg je een klasgenootje mee te gaan schaatsen. Al snel bleek dat ze aanzienlijk beter schaatste dan jij, een feit dat je zelf observeerde en dat je niet wenste te relativeren. Je was zo woedend dat je expres beroerd ging schaatsen, inclusief schwalbes, waarna je veinsde niet meer te kunnen opstaan.
    Je was altijd al een slecht verliezer, maar tot voor kort werd je boos omdat je meende dat er van onrecht sprake was. Je verloor omdat iemand vals speelde. Sinds kort weet je: je verliest omdat je inferieur bent. Er is maar een ding erger dan ten onrechte verliezen, en dat is terecht verliezen.
    Gisteren vertelde je moeder aan onze visite dat je erg competitief blijkt te zijn en dat je dat van mij zou hebben. Dat vind ik teveel eer. Ik zal niet bestrijden dat ik competitief ben, maar je moeder heeft in een aangeschoten bui wel eens bekend dat ze er van droomde zoveel te verdienen dat ze mij ontslag kon laten nemen en kon onderhouden. Dat is natuurlijk liefdevol, maar ook een poging om mij als huisdier te nemen. Dat knuffelt waarschijnlijk ook een stuk prettiger.
    Je superieur schaatsende klasgenootje kan ook nog eens beter lezen en tekenen dan jij. Mijn advies is: blijf in haar nabijheid en koester je woede. De koortsige hoop haar ooit te verslaan, is de meest betrouwbare bondgenoot die je kunt hebben. Op een dag sla je een arm om haar heen en dan zeg je: ‘Zullen we eens kijken wat voor mooie tekening je vandaag weer gemaakt hebt?’ Vanaf die dag hoef je het nooit meer koud te hebben.

Alzheimer Light

Tijdens een onderwijsevaluatie.
Ik:     ‘Het vak liep wel goed, vorig jaar. Toch?’
V:     ‘Ach jongen, mijn geheugen vertelt me nog wel allerlei bizarre details over bijrollen in Pasolinifilms in de jaren zeventig, maar over wat ik eergisteren deed tast ik soms in het duister. Een goede vriend in de gezondheidszorg noemt dat liefdevol alzheimer light.’
Ik:    ‘Alzheimer Light, klinkt als een product waar een markt voor is.’
V:     ‘Zonder enige twijfel. En dan vooral met veel liefdevolle verzorging en schoonheid.’
Ik:     ‘Dat is Alzheimer Lite Premium. Bij de gratis versie krijg je alleen Wordfeud en Sky Radio.’

Aantallen huilende mensen

Enige tijd geleden vroeg mijn vrouw me welke muziek er op mijn begrafenis gedraaid moet worden. Er was een aanleiding voor de vraag, maar die kan ik me niet meer herinneren. Ik geloof niet dat ik de dood ter sprake had gebracht.
    Er is een periode geweest, een jaar of tien geleden, dat ik vrienden schoffeerde door hun persoonlijk kwesties samen te vatten in vier woorden: angst voor de dood. Ik deed overigens hetzelfde voor mijn eigen persoonlijke kwesties. Ik had de dood ontdekt en hij bleek een handzame verklaring te bieden voor allerlei zaken waar ik mezelf mee kwelde op dat moment. Anderen waren er minder van gecharmeerd. Ze meenden dat ik hun vragen niet serieus nam. Ik geef toe dat mijn antwoorden wat eentonig werden, maar wat ernst betreft is de dood moeilijk te overtreffen – hooguit door de verloren WK-finale van 2010 of de metafysische vragen die mijn kinderen stellen. Zoals: wat is een gat?
    Bovendien gaf het verwijzen naar doodsangst  een zweem van diepgang aan de narcistische kwesties die ons als jonge dertigers bezig hielden. De beste rechtvaardiging voor een obsessie met jezelf is het feit dat je binnenkort ophoudt te bestaan.
    Laat ik zeggen dat mijn vriendendienst niet op waarde werd geschat. Het kwam zover dat gesprekspartners mij, nog voor ik iets had kunnen zeggen, interrumpeerden met de opmerking: ‘Ja ja, jij vindt dat weer angst voor de dood, natuurlijk.’
    Dat was meestal zo, maar door hun vroegtijdige onderbreking kon ik veinzen dat ik een ander antwoord in gedachten had gehad. Dat antwoord wenste ik niet langer mede te delen.
    Het is een wonder dat ik vrienden heb overgehouden uit die tijd. Twee, om precies te zijn.
    Het leed is hardnekkig. Vorige week nog, betichtte een van hen me ervan doodsangst te gaan opvoeren als verklaring voor zijn persoonlijke ongemak. Voor zover ik weet, heb ik dat al jaren niet gedaan. Maar het kan zijn dat hij daar anders over denkt.
    Afijn.
    Mijn vrouw vroeg dus naar muziek voor mijn begrafenis. Ik had meteen een antwoord, hetgeen verraadde dat ik hier vaker over nagedacht moest hebben. Vermoedelijk bezondigen de meeste mensen zich wel eens aan fantasieën over de eigen begrafenis, maar dat maakt het niet minder pathetisch. De eigenwaarde meten in aantallen huilende mensen. Aantallen verzonnen huilende mensen.
    Toen ik dit vorige week bij vrienden ter sprake bracht – inderdaad, dezelfde twee vrienden – kreeg ik prompt allerlei Youtube-filmpje toegestuurd. Nog net geen draaiboeken.
    Ik stelde me voor hoe de heren op tochtige perrons hadden gestaan of op de bank hadden gezeten naast een wrokkige geliefde en hoe ze kortstondig troost hadden gezocht in het beeld van hun eigen begrafenis. Als het om troost gaat, zijn veel middelen geoorloofd. Zo niet alle.

Het grote aanstellen

We zaten in een restaurant – W., D. en ikzelf. Een dag eerder was W. 44 jaar geworden en hij had al eerder toegegeven dat een onprettige gedachte te vinden, 44 jaar te zijn.
    De laatste jaren oefenen we in het toegeven. Drie mannen die de zelfopgelegde plicht zich niet aan te stellen, proberen de ontmantelen. Dat is zo gênant als het klinkt.
    Ik ben gehecht geraakt aan het gênante en vond dat het gesprek over het 44 jaar zijn te kort geduurd had. Of liever: niet pijnlijk genoeg was geweest. Dat had ik zien aankomen, dus ik had D. gevraagd om foto’s mee te nemen van de eerste jaren dat we W. kenden. Zelf had ik dat ook gedaan.
    Ik zei dat we even gingen rouwen om W.’s leven dat voorbij was en om alle levens die hij niet meer zou leiden. We bladerden door de foto’s en zagen onszelf.
    Op enkele stond ik zelf prominent in beeld. Het viel me op dat ik vroeger aantrekkelijk was geweest, ik kon er niets anders van maken.
    Toen D. op de achterkant keek van een foto, zag hij dat vroeger slechts acht jaar geleden was.
    Ik ben snel oud geworden, zei ik.
    Het is echt ongelooflijk, zei W.
    D. vond dat het wel meeviel.
    Nee, zei W. Het valt helemaal niet mee.
    Nee vooruit, zei D. Het valt inderdaad niet mee.
    Het was gênant allemaal, maar we boekten vooruitgang, dat viel niet te ontkennen. Het grote aanstellen lag binnen handbereik.

Tien geboden

Net voorbij de drogist stonden twee jongens en een meisje met klemborden. Of ze me iets mochten vragen over de tien geboden. Dat mocht.
    ‘Dank u wel,’ zei de kleinste jongen. Ik schatte hem op een jaar of dertien. Zijn kleding bestond uit een verzameling verwassen kleurvlakken zonder enige referentie aan een modetijdperk.
    ‘Vraag 1.’ De jongen tuurde fronsend naar zijn vragenlijstje. Het was in zijn eigen handschrift geschreven op een ringbandvelletje met blauwe lijntjes.
    ‘Wat vindt u van,’ souffleerde het meisje.
    ‘O ja. Wat vindt u van de tien geboden?’ vroeg de jongen opgelucht.
    Ik zei dat ik het een wat algemene vraag vond.
    De jongen knikte ernstig en noteerde een paar woorden op het ringbandvelletje. Daarna keek hij me vriendelijk, maar afwachtend aan. Ik schoot in de lach, omdat hij me nu een mening ging ontlokken over de tien geboden.
    ‘Het zijn algemene gedragsregels waarvan een deel nog steeds relevant is,’ zei ik.
    Nu begonnen ze alle drie te schrijven.
    Ik kreeg de indruk dat mijn antwoorden terug gerapporteerd gingen worden aan een hogere instantie. Misschien zou er in een kringgesprek met mededogen over mij en andere welwillende ongelovigen worden gesproken.
    ‘Is dat een goed antwoord?’ vroeg ik.
    De jongen keek vragend naar zijn collega’s. Er werd voorzichtig ingestemd.
    ‘U bent de eerste aan wie we de vragen stellen,’ zei hij bij wijze van toelichting.
    Toen kwam vraag 2. ‘Kunt u de tien geboden opnoemen?’
    Na niet moorden en niet liegen, werd het moeizaam.
    ‘Er is er eentje dat je niet je andermans vrouw en bezittingen mag begeren, of iets van die strekking.’
    De jongen keek me onbegrijpend aan.
    ‘Ja ja, dat is er een, geloof ik,’ fluisterde het meisje.
    De jongen noteerde met een zekere terughoudendheid alsnog mijn antwoord.
    Ondertussen was de andere jongen aan het bladeren in zijn papieren.
    ‘Wij kennen ze zelf ook niet,’ zei de kleine jongen.
    Samen bekeken we het velletje met de tien geboden.
    ‘Geen overspel plegen, die bedoelde u,’ zei de jongen.
    ‘Nee,’ zei ik. ‘Ik bedoelde deze: Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw.’
    De jongen las de andere geboden voor, ook die over het niet aanbidden van andere goden. Toen vroeg hij: ‘Gelooft u in meerdere goden?’
    Ik zei van niet, maar later dacht ik: alleen als je in God gelooft, geloof je niet in meerdere goden. Ik aanbad teveel goden, dat viel niet te ontkennen.