Posts in Tekst
Maand dertig

Lieve Jules,

Je bent tweeënhalf en niet langer onzichtbaar. Terwijl we door de winkelstraat lopen, stoppen oude mensen hun rollators, stoten tienermeisjes elkaar vertederd aan en glimlachen de in stilte rokende vakkenvullers. Het zijn je blonde krullen. In het gebied boven je oren lijken diverse natuurwetten tijdelijk te zijn opgeschort.
    Je trok altijd al aandacht, maar sinds kort merk jij het ook. Tot je eigen schrik.
    Zodra je je bekeken weet, maak je abrupt een haakse bocht, weg van de toeschouwer, je blik beschaamd naar de grond gericht.
    De haakse bocht bracht je vanochtend in aanraking met een vogelhuisje dat voor de dierenwinkel stond. Je tolde een keer om je as, hervond je evenwicht en vond toen een veilig onderkomen aan mijn been. Je mompelde: ‘Isse hogel-uisje.’
    Een stukje verderop leidde je manoeuvre dwars door de fiets waarmee ik naast je liep. Je botste, kon niet verder en besloot toen maar je gezicht in mijn kruis te begraven.
    Zo stonden we een ogenblik intiem verenigd in de winkelstraat. Het was fijn. Intimiteit is schaars. Je moet je niet laten afschrikken door een paar toeschouwers meer of minder.
    Ik aaide over je blonde krullen en glimlachte naar de Oost-Europese verkoopster van het Straatnieuws. Elke week passeren we haar en nog nooit heb je haar avances beantwoord. Ik voel me verplicht dat te compenseren. Vermoedelijk speelt daarin een zekere ongemak mee over het contrast tussen jouw Arische welvarendheid en haar leerachtige huid en verteerde gebit.

Je verlegenheid op straat staat niet op zichzelf. Je hebt je ineens ontpopt als zachtmoedig wezen. Tegen de afspraak in, zou ik haast zeggen.
    We hadden je ingeschat, nee gecast, als de oproerkraaier, de dwarsligger, het ongeleide projectiel. Het vertelt zo makkelijk. Ouderliefde laat zich niet navertellen. Bij wijze van surrogaat cultiveren vaders en moeders de anekdote. Het is een van de redenen waarom ze gehaat worden door grote delen van de bevolking.
    Anekdotes over het eigen kind lijken nog het meest op de moppen die kinderen verzinnen. Je zus vertelde laatst haar eerste zelfverzonnen mop: ‘Er rijdt een auto over het strand. Toen rijdt hij ineens in de zee. En toen deed iemand het raampje open en kwam er allemaal water naar binnen!’ Einde mop. Lachsalvo gratis bijgeleverd. Uit de mond van een zesjarige klinkt dat aandoenlijk, uit die van een vijfendertigjarige als een haiku van wanhoop.

Je zachtmoedigheid kwam tegelijk met je taalvaardigheid. Je kunt uitdrukken wat je wilt. De top drie: meesjouw (speentje), bieman de bieman kijken (Buurman en Buurman kijken), sjoepsje (snoepje).
    Als ik je verzoek afwijs, stort je ter aarde. Tot zover niets nieuws. Het verschil is dat er geen gekrijs volgt. Je ligt zwijgend op de grond – op je buik, knieën onder je lijf, armen om het hoofd geslagen. Alsof je gelaten wacht op het einde van een raketaanval.

Het viel me pas laat op, je zachtmoedigheid. Je zus stond onder voortdurende observatie, jij niet. De aandacht verslapt. Dat heeft niets met jouw charmes te maken. Die zijn aanzienlijk. Maar het gevoel van dreiging ontbreekt.
    Bij je zus loerde dat overal. Ze at prima, maar at ze wel genoeg? Of juist teveel? Of de verkeerde dingen? Elke dag werd in minutieus detail besproken om problemen vroegtijdig op te sporen.
    Jij eet voor geen meter, wat we ook serveren. Je kijkt naar je maaltijd zoals anderen naar moderne kunst kijken: blijkbaar voelde iemand zich geroepen om het te fabriceren, maar van jou hoeft het allemaal niet zo.
    En wij? We zuchten hooguit een keer en gaan over tot de orde van de dag. Het zal allemaal wel goedkomen.
    Aandacht is gestileerde angst, zoveel is duidelijk. Dat is tussen volwassenen niet veel anders. Je moeder hangt de theorette aan dat een huwelijk gedijt bij het besef dat de ander altijd kan vertrekken. Ik denk dat ze daar gelijk in heeft. Het is de onvoorwaardelijke liefde die je de das omdoet.

De hoer die ik vermoed te zijn

Een redacteur van het programma Nieuwsuur wilde bellen om mijn visie te krijgen op het conflict onder de vakbonden.
    Ik weet nagenoeg niets over vakbonden. Toch had een van de betrokkenen mijn naam genoemd. Dat bleek hij ook al in de uitzending van Buitenhof te hebben gedaan, hoorde ik later.
    Er staan heel veel karretjes te wachten op iemand die ervoor gespannen kan worden. Liefst een professor. Onder mannen met karretjes heeft de wetenschap niets aan gezag ingeboet.
    Omdat ik dus nagenoeg niets weet over vakbonden, is het eenvoudig om te zeggen: Nee, dank u. Geen interesse.
    Behalve dat het niet eenvoudig is. Ik wil ook wel eens aanschuiven bij Nieuwsuur. Een verlangen dat even simpel als beschamend is.
    Het staat helaas niet op zichzelf. Ik ben iemand geworden die zichzelf graag hoort praten, zo ontdekte ik recent. Een vloek is het, zij het een van de meer draaglijke. Voor mijzelf dan.

Om te bewijzen dat ik niet de hoer ben die ik vermoed te zijn, nam ik me voor Nieuwsuur niet terug te bellen. Met een beleefde e-mail zou ik het verzoek van de redacteur afwijzen.
    Na dat besluit, stuurde ik niet meteen de e-mail.

Een uur later belde ik alsnog de redacteur. Op de achtergrond lag mijn zelfrespect omstandig te creperen.
    De vrouw nam op en ik noemde mijn naam.
    ‘Met wie spreek ik?’ vroeg ze.
    Ik noemde nogmaals mijn naam.
    ‘Met wie?’
    Toen hield ik een ogenblik mijn mond.
    ‘Sorry, maar u moet me even helpen. Waar belt u voor?’

Enkele seconden later vatte ze de situatie als volgt samen: ‘Ik moet dus iemand anders hebben.’
    Ik zei: ‘Inderdaad.’
    Behalve dat ik dat niet zei.
    Wel zei ik: ‘Dat hangt er van af wat u precies wilt weten.’
 
Veertig minuten later, na een woedende ontleding van het conflict onder de vakbonden, besloot de redacteur dat mijn analyse bijzonder interessant was. Dat dacht ik ook.
    Toen kwam de vraag: ‘Zou u dit in de uitzending willen komen vertellen?’
    Ik haalde opgelucht adem en zei: ‘Het lijkt me beter van niet.’

Seks met vrouwen die kinderen hebben gekregen

Ik had een poosje voor me uit gestaard in het stille huis, toen mijn vrouw belde. Ze stond op de stoep van het restaurant waar ze met een jonge collega was gaan eten. De man had beweerd dat seks minder aangenaam was met vrouwen die kinderen hadden gekregen.
    ‘Zo hoor je nog eens wat,’ zei ze.
    Toen kwam de vraag: ‘Is het echt waar?’
    Ik zei dat zijn steekproef vermoedelijk niet deugde.
    Ondertussen probeerde ik me de collega voor de geest te halen. Ik zag de gezichten voor me van twee beleefde jongemannen die ooit op kraambezoek waren geweest: een slungelige bestuurskundige en een aantrekkelijke veganist. Een van hen moest het zijn. In beide gevallen leek het me aannemelijk dat hun steekproef onder moeders van gebrekkige kwaliteit was.
    Mijn vrouw zei dat de midlifecrisis acuut was uitgebroken. Aan het einde van het telefoongesprek begreep ik dat de midlifecrisis naar het café werd meegenomen om aldaar verder behandeld te worden met alcohol. Misschien hoopte de collega nog wat bewijs tegen zijn eigen stelling te verzamelen. Zelfkritiek is een nobele onderneming.

Hoe het daar ging, vroeg ze. Het ging goed, zei ik.
    Er viel een korte stilte. Misschien wachtte ze op een detail, op iets dat deze dag had gebracht.
    Er was veel en niets.
    In de groentetas had spitskool gezeten. Het is het beste om dat maar meteen achter de rug te hebben. Dus aten we spitskool.
    Ik had de bordjes van de kinderen opgeschept, het water in de glazen geschonken, mijn eigen bord opgeschept en toen ik mijn stoel had aangeschoven meldde Jules laconiek dat ze klaar was met eten. ‘Ik ook,’ zei Vera.
    Normaal volgt dan een decreet over een paar hapjes proeven en op de billen blijven zitten. Maar in plaats daarvan zei ik dat het goed was.
    Er drongen zich rekensommen aan me op. Hoeveel eten was er nog over en wanneer zouden we wat en hoeveel eten. Een eerste schatting suggereerde dat ik zo rond zondag de spitskool weer uit de koelkast zou halen en de gang naar de GFT-container zou maken.

Na het eten vroeg Vera: ‘Kunnen we nu op de webs, pappa?’
    Tijdens een aflevering van Sesamstraat had ze gezien dat er een wedstrijd was. Ze wilde meedoen. Samen keken we naar de opgave: nieuwe kleren verzinnen voor Ienemienie, Tommie en Pino. Je mocht tekenen of zelf achter de naaimachine. De vrouw die de wedstrijd introduceerde stond in een ruimte boordevol met kleren. De strekking was duidelijk: deze wedstrijd zou uitgevochten worden tussen een paar creatieve overachievers.
    Vera ging meteen aan de slag met het waskrijt.
    Toen ze de tekening van het truitje voor Ieniemienie in de lucht hield, zei ik dat het prachtig was. ‘Misschien mag ik dan ook wel langskomen bij Sesamstraat,’ zei ze met grote ogen, alsof de gedachte haar overweldigde.
    Terwijl ze zich op het volgende vel stortte, haatte ik een ogenblik de mevrouw in de ruimte vol met kleren en verder iedereen die creatief was en haar kansloos zou laten.
    Daarna schreef ze een verjaardagskaart voor een vriendje. Livu Anne, guveeriziteert. Dat maakte zoveel indruk op me, dat ik er van schrok. Alsof ik haar achter het stuur van een auto had aangetroffen. Ze is pas vier weken op de basisschool. Wat doen ze in hemelsnaam de rest van die zes jaar nog?

Toen ik mijn vrouw een fijne avond had gewenst, ging ik naar bed. Op weg naar de slaapkamer keek ik bij de kinderen. Jules had het dekentje tot in haar oksel opgetrokken. Ook dat maakte indruk. Ze is bijna tweeënhalf en de deken is niet langer een willekeurig object dat ze tegenkomt tijdens haar nachtelijke kruipgang langs alle hoeken van het bed.

Vanochtend zei mijn vrouw, vlak voor ze met Vera het huis verliet, dat de collega was blijven slapen.
    Een kwartiertje na haar vertrek meldde de collega zich frisgewassen in de keuken. Het bleek de slungel te zijn. Van de slungeligheid was weinig meer te zien.
    Hij stelde zich aan me voor en vroeg: ‘Heb je misschien wat gel voor me?’

De ene dag bracht spitskool, de andere een seksueel kieskeurige man die gel nodig had. Toen hij het huis had verlaten, was ik zeker een uur lang verlost van het verlangen naar meer dan een doordeweekse dag.

Maand tweeënzeventig

Lieve Vera,

Je moeder stelde voor om naar het strand te gaan. Zoiets zal ik zelden voorstellen. Het gezinsuitje is het antwoord op een vraag die zich blijkbaar niet aan me opdringt. Gelukkig wordt je moeder wel geplaagd door die vraag. Ik heb me toegelegd op het instemmen. Dat is ook een noodzakelijke vaardigheid.
    ‘Het is de laatste mooie dag van de zomer,’ zei ze. Ik kreeg de indruk dat het ook de laatste dag was van iets anders – een kans die buiten bereik raakte, een hoop die ze moest loslaten.
    ‘Nu is het allemaal weer begonnen,’ had ze eerder opgemerkt. School, werk, maar meer nog de dagen die aaneenplakken, de kortademigheid. Vermoed ik. Ik merk het verschil niet zo. Mijn ademhaling vindt weinig houvast in vakantieroosters of seizoenswisselingen.
    Met jou had ze geprobeerd te praten over je nieuwe klas. Je bent net zes geworden en gaat nu naar groep 3, wat vroeger de basisschool heette. Een grote stap. Maar haar vragen liepen stuk op jouw weigering om groep 3 als iets bijzonders te zien. ‘Ik ben toch al een dag gaan wennen, voor de vakantie?’ zei je. En daarmee was de kous af.
    De laatste mooie dag van de zomer was bewolkt en fris. Jij en je zus speelden in de poelen op het strand. Het kippenvel bedekte je armen en benen. We voetbalden. En ik begroef jullie voeten een paar keer.
    We zaten op het zand en je moeder zei: ‘Ik heb het koud.’
    Ik sloeg mijn arm om haar heen. Tenminste, ik hoop dat ik dat deed. Helemaal zeker weet ik het niet meer.

In de nieuwe klas ligt elke ochtend een ingewikkeld rooster van taken op je te wachten. Je moeder had, enigszins verontrust, geconstateerd dat ze niets van het rooster begreep. Ik evenmin, maar het was niet bij me opgekomen dat ik het diende te begrijpen.
    Vanochtend schoof ik het rooster naar ons toe en vroeg ik je wat je geacht werd te doen. Je legde je vinger op een hokje en mompelde: ‘Een tot achttien’. In het hokje stond: ‘Blz. 19-28.’ In een ander hokje stond: ‘Blz. 1-18’. Maar dat was al afgevinkt door de meester.
    Ik vroeg: ‘Een tot achttien van wat?’
    ‘Nou gewoon,’ zei je. De vragen bevielen je allerminst.
    ‘Van het werkboek, misschien?’ Dat stond boven de kolom.
    ‘Ja, ja, van het werkboek,’ zei je snel.
    ‘Wat is dan je werkboek?’ vroeg ik. In je laatje ligt een hele verzameling boekjes, mapjes en papieren.
    Toen zweeg je en staarde betrapt naar het tafelblad.
    Ik had spijt van mijn vragen. Je had geveinsd alsof je alles begreep, alsof groep 3 niets nieuws was, om een verlammende angst te bezweren. Een tactiek die me bekend voorkomt.
    ‘Vertelt de meester dat zo meteen, misschien?’ Ik zocht een uitweg, iets beters schoot me niet te binnen.
    ‘Ja,’ antwoordde je zacht.
    Toen ik je zoende bij het afscheid, zoende je niet terug.
    Soms is betrokkenheid een vorm van egoïsme. Het onvermogen om de levensreddende leugens van de ander met rust te laten.

Tijdens het avondeten eerder in de week, vroeg je moeder naar een essay dat ik met een collega heb geschreven.
    Ik zei dat we veertig bladzijden hadden besteed aan de constatering dat het centrale idee van de opdrachtgever geen waarde had.
    Jij had aandachtig geluisterd en zei toen verontwaardigd: ‘Pappa, dat is zonde van het papier!’
    We schoten in de lach, vooral je moeder. Die had ik in tijden niet zo hard horen lachen.
    (Voor het verslag: het is geen zonde van het papier. We worden overal voor de voeten gelopen door kreupele ideeën, het is tijd om meer jachtvergunningen uit te geven. Maar toch. Het heeft iets gênants, om achter zo’n strompelend geval te gaan staan en de trekker over te halen.)
    Jij keek eerst verbaasd toe hoe we lachten en reageerde toen beledigd. Alsof we je in de maling namen. De laatste tijd heb je een bovenmatige achterdocht op dit terrein ontwikkeld. Zelfs wanneer je bewust een grap vertelt en wij daarom lachen, hetgeen me de bedoeling lijkt, wordt je soms verrast door die reactie. Dan roep je boos: ‘Niet lachen! Dat vind ik niet leuk!’
    Toen je moeder weer was gekalmeerd, vroeg ze aan me: ‘Snijdt het door je ziel, als Vera dat zegt?’
    Ik ontkende dat het door mijn ziel sneed. Het antwoord was oprecht, maar de ontkenning maakte onbedoeld ook haar lach, de beste lach van onze zomer, een beetje ongedaan.

Het dieptepunt van de zomer van 2011

Alles lag klaar voor de kampeervakantie. De belt aan spullen die, als ze eenmaal in al haar glorie is opgebouwd in de woonkamer, één woord onverbiddelijk naar de oppervlakte dwingt: Waarom? Dat woord hebben we leren negeren.
    Het was als eerdere jaren. De huurauto, de spullen. Behalve dat het regende. En dat we maar twee uur hoefden te rijden naar de eindbestemming, in plaats van elf. Op het moment dat we onze vakantiebestemming hadden gekozen, klonk dat als een voordeel. Twee uur naar het oosten, niet naar het zuiden.
    Terwijl het regende, riep de radio die dag uit tot het dieptepunt van de zomer van 2011. Later volgden reportages over campings die geëvacueerd dienden te worden. Ondertussen vermaakten de kinderen zich met de autostoeltjes. Ze zetten ze achter elkaar en speelden treintje.
    We stelden ons voor hoe we gevieren in de tent zouden luisteren naar de eindeloze regen. Ineens herinnerden we ons allerlei klussen in het huis die we nodig moesten doen, waar we de rest van het jaar plezier van zouden hebben.
    Het regende nog steeds, zij het weer iets harder. De slechtste dag van de zomer van 2011 had nog ambities.

Toen hakten we de knoop door: we zouden gaan klussen. Beter plan. Je moet je niet vastbijten in een achterhaald idee.
    Een paar minuten later besloten we ineens toch te gaan kamperen. Dat wil zeggen, ik zou eerst gaan, met de tent en de belt aan spullen. Volgens het weerbericht zou het de volgende dag minder hard regenen. Dan zouden mijn vrouw en dochters komen. Daarna zou het opnieuw gaan regenen, een week lang. Wat daarna zou komen, wist niemand.
    Toen we eenmaal een week op de camping waren, werd het antwoord duidelijk: nog meer regen.
    Op het veldje voor onze tent oefenden twee meisjes hun regendans. Urenlang. Iedereen die langs liep werd staande gehouden, om het resultaat te bekijken.
    Bij de afwas maakten mensen grappen over dat het ergste nog zou komen. Terugkerende vraag: ‘Hoe lang moeten jullie nog?’
    Toen het een avond niet regende, vloog er ineens een zwerm badmintonshuttles door de lucht langs de volle maan, als muggen rond een lamp.

Aan de campingeigenaar vroeg ik of er veel afmelding waren, vanwege het weer. Hij keek me aan alsof ik iets raars had gezegd. ‘Geen enkele,’ luidde het antwoord.
    De vastberadenheid had iedereen stevig in zijn greep.

Vier dagen voor het einde, vroeg Vera, onze dochter van zes jaar, welke dag het was. De regen rammelde op de tent. De bui was al voorbij, maar de bomen gaven het verzamelde water met een vertraging door.
    ‘Zondag,’ zei ik.
    Ze zuchtte en liet haar schouders en hoofd hangen. Ze heeft een theaterpose voor teleurstelling. De meeste mensen kennen die pose vooral van dansers die een robot nadoen die wordt uitgeschakeld.
    ‘Wat is er?’ vroeg ik.
    ‘Dan gaan we over vier dagen alweer naar huis. Ik wil nog niet naar huis,’ zei ze somber.
    Zo was het.
    Het dieptepunt van de zomer van 2011 bleek een prachtige tijd om te kamperen.
    De laatste avond liep mijn vrouw over de camping om te kijken of er nog mooiere plekken waren dan de onze. Voor wanneer we zouden terugkeren. Ze waren er niet.

3yl4ij5f
Rancune aan de macht

Vanochtend plaatste dagblad De Limburger onderstaand opiniestuk in een licht ingekorte versie.

“PVV buigt diep voor rol in Limburgse coalitie,” zo omschreef De Limburger het coalitieakkoord van PVV, CDA en VVD. De PVV had immers het verbod op nieuwe moskeeën opgegeven tijdens de onderhandelingen. Ook de Volkskrant zag dat als het grootste nieuws en kopte: “PVV bestuurt in Limburg: Geen verbod op moskeeën.’
    Wie denkt dat hier van een concessie sprake is, begrijpt niets van de opkomst van de PVV in Limburg.

Ondertussen rolt het ene na het andere boek over populisme van de persen. Telkens klinkt hetzelfde refrein: het populisme teert op rancune.
    Dat refrein klonk ook na de overwinning in Limburg. Zo noemde NRC-journaliste Marcia Luyten de provincie, tevens haar geboortegrond, “een vat vol rancune”. De Limburger startte een serie onder de titel: “Het onbehagen van Limburg.”
    Er is inderdaad sprake van onbehagen, maar dan vooral bij de gevestigde orde die zich geen raad weet met het populisme. Ironisch genoeg is juist dàt onbehagen – en het dedain à la Luyten waarin het zich uit – voor veel kiezers een bevestiging dat de PVV inderdaad iets nieuws te bieden heeft.
    Natuurlijk is het kleinerend voor aanhangers van de PVV om steeds te moeten horen dat ze uit rancune stemmen. Toch kun je daar ook een zeker genoegen in scheppen. Als iemand de moeite neemt om je te kleineren, dan doe je er toe. Dan boezem je angst in.

Belangrijker is dat rancune als verklaring voor het succes van de PVV niet deugt. De partij is daarin namelijk niet uniek. En voor zover de partij inderdaad op rancune teert, is dat niet per se onwenselijk. Het wordt tijd deze kreupele verklaring uit de weg te ruimen.

Ressentiment als politiek kapitaal

De Amerikaanse essayist Henry Adams omschreef politiek ooit als de “systematic organization of hatreds” – vrij vertaald, politiek is de ordentelijke optelsom van wederzijdse afschuw. Iedereen die verlangt naar een politiek zonder rancune, verlangt eigenlijk naar een politiek zonder politiek. Dat noemen we ook wel: technocratie, emotieloze deskundigheid aan de macht. De jaren negentig was de enige periode in onze politieke historie waarin de praktijk het ideaal benaderde. Het was de uitzondering. Het huidige klimaat is geen uitzondering, het is een terugkeer naar de normaliteit.
    De PVV heeft geen monopolie op ressentiment. Alle partijen appelleren eraan. Kijk eens hoe er over bankiers en andere grootverdieners wordt gesproken. Rationele argumenten daarvoor schieten tekort. Blijft over de rancune jegens het grote geld. Het feit dat ongebreidelde rijkdom ons als iets onsmakelijks voorkomt. Dit is niets nieuws. In de jaren zeventig lanceerde Den Uyl het idee dat de grootverdieners maximaal vijf keer het minimuminkomen mochten verdienen. Toen heette dat engagement, tegenwoordig zouden we dat populisme noemen.
    De Duitse filosoof Peter Sloterdijk laat in zijn boek ‘Woede en tijd’ zien dat grote ideologische stromingen rancune omzetten in politiek kapitaal. Daarmee kun je investeren, bijvoorbeeld in verandering. Zo gebruikte het socialisme het ressentiment jegens de kapitalisten om uiteindelijk sociale hervormingen door te voeren.
    De kunst is rancune productief te maken in een politiek programma dat ook andere elementen kent: ideeën van rechtvaardigheid, rationaliteit, gemeenschap en vooruitgang. ‘Limburg voor de Limburgers’ is in dat opzicht een schraal programma, maar op schraalheid heeft het populisme evenmin een monopolie.

Gezonde correctie

Als het zich niet onderscheidt in rancune, waaraan dankt het populisme dan haar succes? Kort gezegd: aan het eerdere succes van het liberalisme.
    Het volgende geldt inmiddels als onomstreden: Kiezers zijn niet alleen verdeeld langs de sociaaleconomische scheidslijn links-rechts, maar ook langs de culturele scheidslijn libertair-autoritair. Tot in de jaren tachtig brachten de grote middenpartijen ook autoritaire waarden tot uitdrukking. Maar in de jaren negentig nam het liberalisme het politieke speelveld over, van links tot rechts. Alle grote partijen schoven op in de richting van de libertaire deel van het speelveld. Juist de dominantie van het liberalisme maakte de opkomst van het populisme mogelijk. Er lag electoraal terrein braak.
    Een deel van het electoraat, vooral het lager opgeleide deel, is niet liberaal. Dat is al heel lang zo en waarschijnlijk ook nooit anders geweest. In 1984 maakte Gerard van Westerloo een prachtige reportage over Amsterdamse trambestuurders, onder de titel “Niet spreken met de bestuurder”. Wie de trambestuurders hoort spreken, hoort de PVV, minus de obsessie met de islam. Hun zorgen gingen over de teloorgang van gemeenschap. Ze werden echter steeds minder gerepresenteerd in het politieke debat. Hoe je ook denkt over die opvattingen, in democratisch opzicht is dit een tekortkoming. De opkomst van het populisme – LPF, SP, PVV – heeft dit tekort opgeheven. Met andere woorden, de democratie doet zijn werk.
    De vraag is niet waarom het populisme is opgekomen, de vraag is waarom het zolang is uitgebleven.

Burgerlijke waarden

Onbehagen maakt blind. Wie zich blind staart op de xenofobe excessen van de PVV, ziet niet dat veel van haar kiezers en een deel van het partijkader geen belangstelling hebben voor de Islam. Zo ook de Limburgse PVV-leider Laurence Stassen. Een dag voor de Statenverkiezing werd ze geïnterviewd door de Volkskrant. De interviewers schrijven: “Met vragen over moslims, hoofddoekjes, moskeeën en halal-vlees heeft ze het moeilijk. Maar begin over de ‘plucheplakkende bestuurders’, en Laurence Stassen houdt niet op met praten.”
    Uit het interview blijkt duidelijk dat Stassen zich probeert te onttrekken aan vragen over Islam en massa-immigratie. Niet zij, maar de interviewers zijn geobsedeerd door deze thema’s – oftewel, door hun eigen weerzin. Uiteindelijk capituleert Stassen. Met tegenzin reciteert ze de officiële landelijke standpunten van de PVV.
    Natuurlijk gaf Stassen het moskeeverbod op in de onderhandelingen voor het coalitieakkoord. Misschien veinsde ze om tactische redenen dat het haar zwaar viel. En ja, ze zal regelmatig ridicule opmerkingen maken over de Islam. Dat staat in haar functieomschrijving. Maar veel van haar verkiezingsthema’s drukken geen xenofobie uit. Ze richt de rancune elders.
    Wat zeg je als je ten tijde van een crisis de dienstauto van gedeputeerden wilt afschaffen, een triviale bezuiniging? Dan ben je een symbolische rekening aan het vereffenen – in dit geval met bestuurders die belastinggeld aan zichzelf spenderen, terwijl de belastingbetalers moeilijke tijden doormaken.
    “De vereffening van de onrechtrekeningen van een moreel onuitgebalanceerde wereld,” zo omschrijft Sloterdijk het productief maken van ressentiment. Als bestuurders zichzelf privileges ontzeggen, kun je dat ook solidariteit noemen. In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, is solidariteit niet afgeschreven. Het wordt opnieuw vormgegeven.
     Het populisme is het vereffenen van onrechtrekeningen. Een deel van het vermeende onrecht drukt burgerlijke waarden uit, geen xenofobie. Niet de fundamentalist is de vijand, maar de profiteur, de asociaal. Daarom laten populisten het woord ‘burger’ graag voorafgaan door de kwalificatie ‘hardwerkende’.
    Uit peilingen blijkt voortdurend dat een aanzienlijk deel van de PVV-aanhang weinig opheeft met de kruistocht tegen de Islam. Niet uit piëteit, maar omdat men het eenvoudigweg amper relevant vindt. Ook het kader van de partij zelf is hierover verdeeld. Wilders’ obsessie met de Islam is de Achilleshiel van de partij. Vertegenwoordigers als Stassen kunnen wel eens haar redding zijn.

Politisering

Het laatste misverstand over rancune is dat het alleen maar ‘tegen’ is. Daarom zou de PVV geen antwoorden hebben. Luyten schreef destijds: “Met een stem voor behoud van wat er nog is van vroeger, gaat de toekomst verloren.”
    Het idee dat een stem voor behoud een stem tegen de toekomst is, lijkt me nogal merkwaardig. Is een stem tegen klimaatverandering ook een vorm van nostalgie? Luyten bewijst zelf het failliet van haar diagnose met het relaas van Sanderbout, een oude wijk en PVV-bolwerk in Sittard. De bewoners verzetten zich, met succes, tegen de sloop waarvan de deskundigen hadden besloten dat die beter voor hen was. In plaats daarvan wordt er gerenoveerd en blijft de gemeenschap bewaard. Ook behoud kan vooruitgang zijn.
    Meer in het algemeen politiseren de populisten iets dat door de deskundigen buiten de politiek is geplaatst: ons antwoord op globalisering. Hoe weten de tegenstanders als Luyten dat de PVV geen antwoorden heeft? Omdat de populistische standpunten afwijken van het neoliberale recept: ze zijn tegen de verhoging van de pensioenleeftijd, tegen flexibilisering van de arbeidsmarkt, tegen open grenzen. Luyten, en vele met haar, weten zeker dat dit recept het enige mogelijke antwoord is, dat we geen keuze hebben.
    Als je beweert dat er geen keuze is, dan plaats je dat onderwerp buiten de politiek. De Franse socioloog Bourdieu noemt dit ‘economisch fatalisme’. Een defaitistische onderwerping aan de economische orthodoxie, zonder strijd. We zien het nu weer, rondom Griekenland. We hebben geen keuze, anders volgt de rampspoed. Let wel: de economische orthodoxie is geen onzin. Ik pleit hier niet voor fact-free politics. Maar die orthodoxie is faalbaar, dat moge inmiddels gevoeglijk duidelijk zijn.
    Het is een leugen dat een complex fenomeen als globalisering ons geen keuzes laat. Elders werd wel keuzevrijheid bevochten. Zo bedankte Denemarken voor de euro. Volgens de economen was dat kortzichtig en dom. Ze vergooiden hun toekomst. En nu? Nu gaat het prima met Denemarken. Ze kijken vast met enig leedvermaak naar onze worsteling met de Grieken.
    De strijd die Sanderbout heeft geleverd, wordt op allerlei terreinen en schaalniveaus gevoerd. Natuurlijk heeft de PVV geen doordacht economisch antwoord, maar ze biedt wel strijd. En politiek begint bij strijd.
    Misschien moet het antwoord op globalisering op een ander terrein gevonden worden: identiteit. Als je je staande wilt houden in een veranderende wereld, is het van belang te weten met welke groep je dat probeert te doen en welke ideeën van rechtvaardigheid die groep aanhangt. Misschien wil je eerst voelen dat er überhaupt nog een groep is. Daarna kun je praten over oplossingen en offers. En wie weet emancipeert Limburg en passant ook nog uit de slachtofferrol.