Posts in Tekst
Dagvaarding

Ik ben gedagvaard.
Een Franse officier van justitie heeft mij ontboden voor een zitting waarin mij het “toebrengen van verwondingen” ten laste wordt gelegd.
Ik heb al schuld bekend.
Eind juni dien ik me te melden bij een rechtbank in de Provence, samen met “rechtvaardigende stukken” met betrekking op mijn inkomen.

De dagvaarding was een slordig gekopieerd setje papieren in een onopvallende bruine envelop, halverwege een grote stapel post die op mijn vorige adres was bezorgd. Ik zat in de tram en werkte me langzaam door de stapel. Ik weet nog dat ik enige opwinding voelde toen ik de bruine envelop vond, blij met de afwisseling van de tientallen stukken reclamedrukwerk, achterstallige rekeningen en aanmaningen.

Na het lezen staarde ik een poos naar buiten. Toen verschillende mensen achterom keken, besefte ik dat ik al een poos hevig aan het zuchten was.

Twee jaar geleden heb ik een ongeluk veroorzaakt. Of zoals de aanklacht het omschrijft: “Het niet respecteren van een stopverplichting op de weg.” Dat betekent in dit geval het bijna doodrijden van een mevrouw in een goudkleurige auto met twee lege kinderzitjes. Uiteindelijk kwam ze miraculeus ongedeerd uit het wrak.

In de maanden daarna verdween het ongeluk naar de achtergrond. Mijn vrouw vindt autorijden nog steeds onaangenaam, maar ik heb daar geen last van.
We hadden ons voorgenomen om het slachtoffer een brief te schrijven.
Wekenlang componeerde ik kleine stukjes van die brief in mijn hoofd. Ik was mijn boetedoening aan het stileren. Een eenvoudige spijtbetuiging was blijkbaar niet goed genoeg.

Nu, twee jaar later, blijk ik die brief niet geschreven te hebben.
Wel heb ik de gebeurtenis uitgemolken tot een verslag van 1200 woorden op dit weblog.

Het menselijk tekort is zo vaak vastgesteld dat het een banaal gegeven is geworden.
Als je zelf de exponent van dat tekort bent voelt het aanzienlijk minder banaal.

Een paar dagen lang voelde ik onrust. Niet zozeer paniek. Meer het gevoel dat er een draadje los zat aan me en iemand begonnen was er aan te trekken. Soms zit er een draadje los van het stiksel van een kledingstuk. Als je het probeert te verwijderen, trek je langzaam het hele stiksel los.

Enkele juridisch geschoolde kennissen speculeerden over de mogelijke gevolgen en over enkele eigenaardige aspecten van de dagvaarding. Ze vonden het allemaal reuze interessant, maar niemand wist iets van het Frans recht.

Dagelijks was ik er urenlang mee bezig.
Op een gegeven moment begon de onrust te wennen.
Het knaagde nog steeds, maar ik besefte dat ik vooral opzag tegen de tijd die het me zou gaan kosten om het stiksel weer te herstellen. En hoe ik ondertussen allerlei andere verplichtingen moest zien af te werken.
Uiteindelijk wordt alles in mijn leven een logistiek vraagstuk. Leed is een vorm van oponthoud.

De maximumstraf op mijn misdaad is drie jaar cel. Tot dusver dacht geen enkele jurist dat het werkelijk tot een celstraf zou komen.
Even leek het me aantrekkelijk, voor enige tijd opgesloten te worden.
Gedwongen inactiviteit.
Maar als er iets is dat gevangenisfilms ons hebben geleerd, dan is het wel dat criminelen zich niet kunnen veroorloven om hun zaken buiten de inrichting te verwaarlozen.
Toen de gevangenisfantasie voorbij was gaf ik me met religieuze toewijding over aan het EK voetbal.

Geen chocopasta

De ochtend van de grootste ramp uit de universitaire geschiedenis wilde mijn dochter geen chocopasta. Daarmee kwam een eind aan een lange reeks van boterhammen met chocopasta bij het ontbijt.
Ik prentte mezelf in dat ik dit aan mijn vrouw moest vertellen.
Ik ben geen aanhanger van de theorie dat een relatie draait om communicatie, maar totdat ik weet waar een relatie dan wel om draait, zie ik het als mijn verantwoordelijkheid om gespreksstof aan te leveren.

Er kwam een cryptisch mailtje binnen van L. over de brandverzekering van de TU Delft. L. werkt bij een verzekeringsbedrijf. Enkele jaren geleden had hij me verteld hoe hij de TU Delft, mijn werkgever, van een brandverzekering had voorzien.
Ik begreep niet waarom hij daar nu over mailde.
‘Pappa, op vakantie opzetten,’ riep mijn dochter vanuit de achtertuin.
Als ik in de buurt kom van de computer is dat een aanleiding om verzoeknummers in te dienen. De computer is tevens muziekinstallatie.
Ik zette Op Vakantie op.
‘Nee, pappa, van de schilpad.’
Ik klikte vooruit naar het zevende nummer.

Mijn vrouw belde.
Ze klonk opgewonden.
‘Erg hè?’ zei ze.
Ik vroeg wat er erg was.
Toen bleek de universiteit in de brand te staan.
‘O ja?’ zei ik
Ik liep met de telefoon naar de achtertuin en keek in de richting van de campus.
Het was onbewolkt.
‘Ik zie niks,’ zei ik.

In de loop van de dag belde ze nog een paar keer met nieuwe informatie. Bijvoorbeeld dat de brand was ontstaan door kortsluiting van een koffiezetapparaat.
Ze vroeg of ik nog ging kijken.
Ik zei dat ik de groentetas nog moest halen. En een bedzeiltje bij de Hema.
Toen constateerde ze dat ik er niet erg van onder de indruk leek.
Ik had kunnen zeggen dat ik apathisch ben. Niet uit principe, maar uit efficiëntie-overwegingen. Maar dat wist ze al. Dus ik zei dat de brand een nogal abstracte gebeurtenis was, vooralsnog.

Bij het avondeten was ze namens mij teleurgesteld dat niemand me gebeld had om te vragen of ik wel in orde was.
Ik vroeg me af of ik meer emoties kon uitbesteden.
Als iemand anders die tegen lagere kosten kan produceren, dan moet je niet om sentimentele redenen de vooruitgang belemmeren.

De volgende ochtend ging ik weer naar mijn kantoor, een meter of 500 van het inmiddels ingestorte gebouw.
Ik vroeg aan een collega of hij een dag eerder de brand had meegekregen.
Hij zei dat hij af en toe op Nu.nl had gekeken.
Een andere collega had ook op Nu.nl gekeken.
Niemand was naar buiten gegaan.

Ik vroeg of er nog verbroedering had plaatsgevonden tussen mensen die in de wandelgangen nieuws hadden uitgewisseld.
Ja, dat was zo.
Alleen ging het niet over de brand.
Het gespreksonderwerp van de dag was dat iedereen die ochtend per email was ontslagen.
Die email had ik ook gehad.
Een computer van onze personeelsafdeling had die nacht iedereen zijn ontslag aangezegd.
Ik voelde een zekere teleurstelling toen meteen daarna het bericht binnenkwam waarin het hoofd van de personeelsafdeling mededeelde dat niemand was ontslagen en dat er geen reden was voor paniek.

Het was enigszins geruststellend dat ik niet alleen was in mijn apathie, maar de afwezigheid van iemand die enige opwinding wist te voelen maakte het geheel nogal bloedeloos. Met schouderophalen ben je na een paar minuten wel klaar.

’s Avonds las ik dat de NRC de brand belangwekkend genoeg vond om een deel van de voorpagina en een groot deel van de derde pagina er aan te wijden.
Misschien branden er minder vaak gebouwen af dan ik dacht.
Eigenlijk is elke ramp een vorm van goed nieuws.
Een ramp is per definitie een uitzondering.
Toen de aanslagen van 11 september 2001 hadden plaatsgevonden was het goede nieuws dat het niet veel vaker gebeurde.
Met alle respect voor hardwerkende terroristen, maar het lijkt me een sector waar je ook met een bescheiden vooropleiding best aardige resultaten kunt boeken.

Vanmiddag kreeg iedereen een mail dat de medewerkers van het bedrijf dat de koffieautomaten op de campus onderhoudt vijandig werden bejegend door studenten en medewerkers.
Niet iedereen haalt zijn schouders op over uitbesteding.

Her en der doken prachtige foto’s op van het vervallen gebouw.
Ik weet niet precies waarom, maar kijkend naar die foto's voelde ik iets dat je hoop zou kunnen noemen.

[[popup:bouwkunde.jpg:(thumbnail):Uitgebrande Bouwkundegebouw TU Delft:center:0]]

Actieradius

Ik zou kunnen zeggen dat ik geen tijd heb, tegen Yanne die, niet voor het eerst, opmerkt dat het hier stil is.
Maar ik heb net een helft van Bayern München tegen Zenit St. Petersburg gekeken, terwijl ik CD hoesjes kopieerde van de Amazon website naar mijn digitale muziekcollectie.
Dat is eerder een teken van verveling dan van tijdgebrek.
In een uitzending van VPRO’s Boeken beweerde een filosoof dat verveling een vorm van onbehagen is ten opzichte van het leven.

Ik zou kunnen zeggen dat er de afgelopen paar jaar enkele taboes zijn bijgekomen. Onderwerpen waarover ik met moeite kan nadenken, laat staan dat ik er publiekelijk over zou schrijven.
Maar ook die taboes zijn er al een tijd.

Vandaag sloeg ik, zoals gebruikelijk, de uitnodiging af van mijn collega’s om mee te gaan lunchen. Ooit heb ik gezegd dat ik, ondanks de afwijzingen, toch de uitnodiging op prijs stel. Misschien omdat het suggereert dat ze me nog niet afgeschreven hebben.
Ze blijven me trouwhartig vragen.

Later haalde ik zelf lunch.
Behalve een wandeling naar de koffieautomaat was ik mijn kamer nog niet uit geweest.
Het halen van de lunch is een vaste route.
Vanuit het trappenhuis zag ik hoe allerlei collega’s in de zon zaten te eten.
Er was nog plek aan hun tafel, maar daarvan ging geen enkele aantrekkingskracht uit.
Ik verzamelde mijn gebruikelijke selectie uit het kantineaanbod en liep met het dienblad terug naar mijn kamer.
Via de vaste, tevens meest efficiënte route.
Mijn actieradius wordt steeds kleiner.
Niet omdat er iets mis is met mijn omgeving.
Het is eerder dat ik naar het centrum wordt getrokken.
Als een knikker in een kommetje.
Het is geen onaangenaam gevoel.

Het zou niet vreemd zijn als je uit deze beschrijving de indruk overhoudt dat ik enigszins contactgestoord ben.
Toch deel ik die indruk niet.
Mijn directe omgeving deelt die indruk evenmin, vermoed ik.
Het is niet dat ik geen contact kan leggen.
Alleen ben ik regelmatig de reden vergeten waarom dat ook alweer wenselijk was.
Ik probeer aan veel dingen te denken en het is onvermijdelijk dat je wel eens wat vergeet.
Eergisteren was ik van streek omdat ik bij het wakker worden besefte dat ik vergeten was de vuilnisbak buiten te zetten. Op dat moment was het al te laat. Dat gevoel bleef de rest van de dag bij me.

Mijn vrouw vroeg laatst of ik zeker wist of ik niet toch autistisch was.
Het was een oprechte vraag, geen beschuldiging.
Ze had haar tandenborstel in de aanslag.
Ik lag al in bed.
Ik zei dat ik niet autistisch was, omdat ik me wel in de gedachtegangen van anderen kan verplaatsen.
Ze knikte. ‘Dat is waar.’
Het was ontwapenend om deze vraag zo laconiek te bespreken.
Toen preciseerde ze haar observatie: ‘Je kan je wel verplaatsen in anderen, je kan er alleen niet naar handelen.’
Op die samenvatting had ik weinig af te dingen.

De kapitein van de Titanic

De afgelopen dagen bracht ik door tussen rampenonderzoekers. Voorafgaand aan de conferentie werden de CV’s van de deelnemers rondgestuurd. Die bevatten opsommingen van de rampen die ze bestudeerd hadden, zoals militairen hun onderscheidingen op de borst dragen. Een Luitenant ter zee eerste klas legde me ooit uit wat de verschillende onderscheidingen inhielden. Hij noemde ze plakplaatjes. ‘De meeste krijg je als je gewoon komt opdagen.’
Met rampen werkt het op een vergelijkbare manier. Als je kwam opdagen op een conferentie over een ramp, kon je hem op de lijst zetten. Deze conferentie was in Louisiana en de meest populaire ramp was de orkaan Katrina.
Zelf weet ik niets van rampen, maar omdat ik was uitgenodigd door een bevriende wetenschapper had ik voor de gelegenheid ook een mening gefabriceerd over rampen. Er was gelukkig weinig vraag naar mijn mening.

Bij het voorstelrondje stond een meneer op die zei dat hij de baas was geweest van FEMA ten tijde van Katrina. FEMA is de federale rampenbestrijdingsorganisatie die, volgens de rampenonderzoekers, de ramp juist had vergroot in plaats van bestreden. De meneer sloot zijn introductie af met de mededeling: ‘Ik ben hier om jullie de kans te bieden te spreken met de kapitein van de Titanic.’

Aan het einde van de tweede dag werden de rampenonderzoekers in een bus geladen en naar het huis van de Chancellor van de universiteit gereden. De Chancellor woonde in een langgerekte bungalow die uitkeek over een meer. De rampenonderzoekers schuifelden wat onwennig door de luxueuze vertrekken op weg naar de tuin waar de bar was ingericht. Op de tafels lagen zorgvuldig gerangschikte fotoboeken die door niemand werden aangeraakt.
In de tuin bestelde ik een gin tonic. Een van de rampenonderzoekers zei tegen me dat het een echt zuidelijk drankje was. Daarna praatten we een moment over het zonnige weer. Het meer weerkaatste goudkleurig zonlicht en met half dichtgeknepen ogen nipten we aan onze drankjes.

Tijdens mijn tweede gin tonic hield de Chancellor een toespraak. Hij had een kalme stem die zonder hoorbare inspanning de achterste rijen haalde van het gezelschap. Een rampenonderzoeker vertelde me dat de Chancellor de baas was geweest van NASA ten tijde van de ramp met de Challenger. Ik besefte ineens dat er duizenden kapiteins van de Titanic zijn. Eigenlijk is iedereen de kapitein van zijn of haar hoogstpersoonlijke Titanic. Als je een leven lang de tijd heb, vind je altijd wel een ijsberg.
Naast de Chancellor stond een kleine, tengere vrouw die het onderwerp bleek te zijn van de toespraak. Ze was onderwijzeres en astronaut. In de jaren tachtig was NASA een programma begonnen om onderwijzers de ruimte in te lanceren. In 1986 had ze in de Challenger moeten zitten die ontplofte. Maar ze kreeg de griep, of iets dergelijk. Dat stukje van de toespraak verstond ik niet. In haar plaats verongelukte een andere onderwijzeres.
Met die uitkomst nam ze geen genoegen. Ze trainde verder tot ze weer aan de beurt was. Dat duurde ruim vijftien jaar. Toen het moment eindelijk daar was, verongelukte shuttle Columbia op de laatste vlucht voordat zij zou vertrekken. Zoals de Chancellor het vertelde was die ramp een persoonlijke tegenslag voor haar. Ook aan de dood ontsnappen kan een ramp zijn.

De conferentie werd volledig gefinancierd door een lokale ondernemer. De man zat de hele dag achter in de conferentieruimte. Aan het einde van de dag ging het gerucht dat hij de conferentie zeer boeiend vond. De opluchting onder de onderzoekers was voelbaar.

Ik bestelde nog een gin tonic en tuurde naar het hypnotiserende gouden water. Naast me zei iemand dat het had gevroren in Nederland.

Hier is de winnaar

Ik zat alleen aan het uiteinde van een lange rij lege stoelen.
Over enkele minuten zou de uitreiking van de Dutch Bloggies beginnen.
De meeste mensen bevonden zich nog in de buurt van de bar.
Goedgeklede mensen met bijpassende kapsels.
Uit de tweehonderd aanwezigen had ik twee gezichten herkend.
En niemand aangesproken.

Mijn vrouw stuurde een sms’je dat we nog brood en melk nodig hadden.

Een groepje nam plaats in mijn rij.
Het waren er zoveel dat ook de stoel naast me bezet werd.
Een jongen ging zwijgend zitten.
Ik zweeg eveneens.
Optisch zat ik nu niet meer alleen.

Ik keek om me heen.
De lijnen van het Haagse stadhuis zijn recht en herhalend en toch verdwaalt je oog in het geheel.
Rechts van me was de balie waar ik ooit mijn bescheiden had overlegd om in het huwelijk te mogen treden.

De uitreiking begon.
Ik had een beetje last van het patatje met pindasaus dat ik op het station had genuttigd.
Bovendien had ik de fout gemaakt om in de trein het commentaar te lezen dat de redactrice had genoteerd op het manuscript van mijn roman. Dan overvalt me de gewaarwording dat ik de bomen moet redden die aan het drukken van het zoveelste debuut geofferd gaan worden.
Ik probeerde mezelf op te beuren met het feit dat we eindelijk een goede titel hadden.
‘Halfwaardetijd.’
Toen begon ik ook aan de titel te twijfelen.

De uitreiking verliep ondertussen in hoog tempo.
We klapten na elke categorie.
Af en toe lachten mijn buurman en ik tegelijk. Vooral als de winnaar de trofee uiteen liet vallen. Daarvoor was schijnbaar weinig nodig. Een jurylid grapte iets over een Ikea-bouwpakket.

De prijs voor het best geschreven weblog bevond zich in de staart van het programma.
Het applaus was inmiddels aardig uitgedund.
Een jurylid las het juryrapport voor.
Hij haalde een lelijke zin aan uit een stukje van enkele weken geleden.
Dat deed een beetje pijn.
Toen hij naar de aankondiging van de winnaar toewerkte haalde hij een andere zin aan die pijn deed. Een gratuite mening over Balkenende.
Toen wist ik dat ik gewonnen had.
Alleen niet waarom.

Ik bleef zitten tot het jurylid klaar was.
Toen ik was opgestaan, vroeg ik me af of de jongen naast me verbaasd was, maar ik keek niet achterom.

Ik nam de prijs in ontvangst.
Het beeldje viel prompt uiteen.
In mijn oren klonk een soort witte ruis.
Ik hoorde dat het jurylid me vroeg wat er door me heen ging.

Een eerdere winnaar was dat ook gevraagd.
Diens antwoord had geluid: “Lachuh.”
Vanaf dat moment had ik geprobeerd iets anders te verzinnen.
Maar niet van harte.
Alleen uit angst, eigenlijk, want het leek me bijzonder onwaarschijnlijk dat ik zou winnen.
Dit weblog heeft zijn meest magere jaar beleefd.
En ik stond tussen Wim de Bie en Martin Bril.

Ver was ik niet gekomen met het antwoord.
Flarden tekst drongen zich in willekeurige volgorde aan me op.
Ik stamelde iets over dat ik mijn ouders moest vertellen over het weblog. En over dat het weblog vorig jaar was doodverklaard door Sargasso en dat het dus een soort necrofiele award was.
Ik was allang de controle kwijt over wat er gebeurde.
Toen ik terugliep naar mijn stoel voelde het alsof ik een autowrak achter me aansleepte.

Ik nam weer plaats.
De jongen naast me keek niet op.
We hervatten ons zwijgen.
Ik durfde niet meteen mijn vrouw te sms’en en veinsde interesse in de categorie die na mij kwam.

Toen de ceremonie afgelopen was, wachtte ik een minuutje af of me nog een reden te binnen zou schieten om te blijven.
Na die minuut vertrok ik.

Op weg naar huis haalde ik twee pakken melk en een rol beschuit.
Het brood was op.
Ik had me voorgenomen om bij binnenkomst tegen mijn vrouw te roepen: 'Hier is de winnaar.'
Maar ze was aan het telefoneren.

Bloggie

Gisteravond ontving ik een Dutch Bloggie voor best geschreven weblog.
Totaal onverwacht, conform de conventie.
Afgaande op mijn humeur vanochtend heeft mijn stamelende antwoord op de vraag 'Wat gaat er nu door je heen' meer indruk op me gemaakt dan de Bloggie.
Vooralsnog.

Later meer.
Eerst moet ik rondjes rennen door de kamer ('Nee, pappa, jij niet die kant op') en de rest van het ochtendprogramma afwerken. Straks mag ik hand in hand dansen met andere gegeneerde ouders tijdens iets dat genereus wordt aangeduid als kindermuziekles. Daarna denk ik ongetwijfeld een stuk milder terug aan gisteravond.