Posts in Tekst
Verzorgd door Grunberg

De Volkskrant plaatst elke dag een ‘Voetnoot’ van Arnon Grunberg. Vandaag refereerde Grunberg aan onze ontmoeting in New York. We spraken onder andere over libertijns paternalisme – de gedachte dat je mensen vrij laat kiezen, maar wel het keuzeproces zo inricht dat wenselijke gedrag gestimuleerd wordt. Dat kun je manipulatie noemen. De aanhangers van deze stroming zullen betogen dat elk keuzeproces ons manipuleert, bedoeld of onbedoeld. Het gaat dus om wenselijke versus onwenselijke vormen van manipulatie.

[[popup file="Grunberg_voetnoot_ontmoeting.jpg" description="(thumbnail)" ]]

Ik bracht libertijns paternalisme ter sprake nadat Grunberg zich in de eerste tien minuten van de ontmoeting had opgeworpen als iemand die door de aanhangers van die stroming een keuzearchitect zou worden genoemd.
    We hadden afgesproken op de hoek van Park Avenue en 34th street. Meteen na de begroeting, zei hij: ‘We hebben drie opties om te lunchen.’ Ik koos een optie en onmiddellijk stapte hij de straat op om een taxi aan te houden.
    Even later zaten we aan de bar van het restaurant. Toen we de menu’s hadden gekregen, vroeg hij: ‘Rood, wit of rosé?’
    Tot dat moment verkeerde ik in de veronderstelling dat ik zelf mijn bestelling zou opgeven, dus ik dacht dat hij wellicht een gezamenlijke fles wijn wilde bestellen.
    Ik koos wit.
    ‘Welke wit?’
    ‘Kies jij maar.’
    ‘Sancerre?’
    ‘Prima.’
    Hij bestelde een glas Sancerre voor mij en koos zelf een glas rosé. Daarna vroeg hij wat ik wilde eten en ook dat gaf hij door aan de bediening. Ik beperkte me tot een vriendelijke glimlach.
    Toen de serveerster vertrokken was, merkte ik op dat hij het keuzeproces zorgvuldig had geregisseerd.
    ‘Hoe bedoel je?’
    ‘Je vroeg bijvoorbeeld: Rood, wit of rosé?’
    ‘Is dat verkeerd? Je leek me geen bierdrinker.’
    Even keek hij voor zich uit met de onderdrukte teleurstelling van iemand wiens goede bedoeling beloond wordt met een verwijt. Maar het was geen verwijt. Om dat misverstand te smoren, begon ik over libertijns paternalisme.
    Het zou niet in me opkomen om voor iemand anders te bestellen, uitgezonderd minderjarigen. Maar het beviel me wel om het te ondergaan. Het was efficiënt, een eigenschap die ik doorgaans hoger aansla dan het onderscheid tussen wijn en bier. Daarnaast voelde ik me verzorgd. Zorg is manipulatie van hoge kwaliteit.
    Ik kan me voorstellen dat er vrouwen zijn die terug verlangen naar de rolverdeling van voor de laatste emancipatiegolf. Als man verlang ik daar niet naar terug. Zo vond ik het al een ondraaglijke verantwoordelijkheid om te moeten leiden tijdens een cursus salsadansen. Ik ben blij dat er mensen zijn die zich opwerpen als keuzearchitekt.

Na afloop weigerde Grunberg me te laten betalen. ‘Dan word ik echt boos,’ zei hij. Zijn laatste zin was: ‘Ik ga je nu op de taxi zetten, dan ben je op tijd voor je vlucht.’ Hij wachtte bij de taxi, totdat deze zich in het verkeer had gemengd.

Gaslek

De laatste tijd bezoek ik regelmatig buitenlandse conferenties. Mijn vrouw merkte op: ‘Je hebt duidelijk geen last meer van milieubezwaren tegen het vliegen.’
    Er is een periode geweest waarin ik milieubezwaren opvoerde als reden waarom ik conferenties links liet liggen. Dat en het schrijnende gebrek aan nut van veel conferenties.
    Blijkbaar gaat het belasten van het milieu en het verspillen van belastinggeld me inmiddels beter af.

Een week of twee geleden was ik in Wiesbaden, Duitsland. De conferentie vond plaats in een zalmroze kasteeltje. Een Iraanse collega zei: Het ziet er uit als een bruiloftstaart. Ook in andere opzichten leek het wel op een bruiloft. Er waren pijnlijke toespraken en na afloop van de plechtigheden werd de alcohol met onverholen enthousiasme onthaald. Mijn Iraanse collega’s – er waren er twee – keken enigszins geschokt naar de pogingen van enkele Japanse ambtenaren om te dansen op de muziek van het jazz combo dat de barbecue opluisterde.

Gisteren vloog ik naar Washington, D.C., voor een conferentie. De avond ervoor was ik mijn stem kwijt geraakt door een verkoudheid. De vraag is wat je kunt doen op een conferentie als je niet kunt praten. Het antwoord is: knikken en glimlachen.
    Ik heb nu anderhalve dag gezwegen en hoop dat ik over een uur voldoende stemgeluid heb om mijn eigen onderzoek te kunnen presenteren. De kans is aanwezig dat ik daarna weer veroordeeld ben tot het geluid dat ik gisteren produceerde. Het leek nog het meest op een gaslek. Morgen zal ik in New York lunchen met Arnon Grunberg – het etentje is een cadeau van mijn collega’s voor mijn oratie. Als ik klink als een gaslek, zullen we die lunch zwijgend doorbrengen. Eigenlijk zou dat het mooist zijn.
    Ook als mijn stem weer hersteld is, lijkt het me zinning om ervan uit te gaan dat ik klink als een gaslek. Let wel, ook een gaslek doet af en toe belangrijke mededelingen.

De mond van een ander is een werkplaats

Vanochtend onderging ik iets dat een zenuwbehandeling bleek te heten. De verdoving deed zijn werk. Achteraf werd ik overvallen door warme gevoelens voor de tandarts. Ik weet niet of dat onder de bijwerkingen valt. Toen ik opstond, schudde ik met beide handen de hand van de tandarts. Bij het afscheid deed ik het nogmaals. Uit zijn reactie maakte ik op dat het minimaal een keer te veel was. In het vervolg houd ik me aan deze vuistregel: je eigen mond is intiem, de mond van een ander is een werkplaats.

Sindsdien wacht ik tot de verdoving is uitgewerkt. Er zijn de verwachte effecten – het onvermogen te proeven, vastlopen in woorden met veel medeklinkers en morsen bij het koffiedrinken, omdat mijn mond niet doorhad dat mijn lip de rand van de beker niet raakte. Een onverwacht fenomeen is dat ik nu al enige tijd jeuk heb in het gebied waar ik verder niets voel. Zachtjes krabben en koud water hielpen niet. De jeuk zit in mijn hoofd.

De dienstregeling van de Haagse Trammaatschappij

Ik had kiespijn. Dat duurde inmiddels een kleine week. Maar dit was de eerste keer dat het me uit de slaap hield. Voor we naar bed gingen, had mijn vrouw nog één hele paracetamol weten op te diepen. Die was inmiddels uitgewerkt.
    Ik lag wakker. Ik lig nooit wakker.
    Het heeft een slechte naam, wakker liggen, maar ik besloot het onbevooroordeeld tegemoet te treden. Ik dacht aan een goed gesprek met een vriend. Daarna dacht ik aan de tram die ik morgen moet nemen om vanuit Den Haag op tijd te komen voor het college dat ik ’s middags geef. Ik probeerde terug te komen naar die vriend en vroeg me vervolgens af of ik wel of niet de vouwfiets moest nemen naar onze volgende afspraak. Daarna probeerde ik me te herinneren in welke map ik het bestand had gezet dat ik nodig had voor het avondcollege.
    Na enige tijd concludeerde ik dat wakker liggen niet wilde zeggen dat je kon nadenken. Het was een nogal kortademige aangelegenheid.
    Ik probeerde opnieuw in slaap te komen. Daarvoor bezocht ik in gedachten het zwarte strand van een vulkanisch eiland waar ik jaren geleden was. Daar heb ik een legendarisch aangenaam uiltje geknapt. Ik concentreerde me op het gevoel van zand onder mijn zij. Het geluid van mijn eigen ademhaling liep synchroon met de branding.
    Even later vond ik mezelf opnieuw terug in de dienstregeling van de Haagse Trammaatschappij en de mappenindeling van mijn laptop.

Ik stond op. In de woonkamer doorzocht ik nogmaals de kast, in de hoop nog een verdwaald stripje paracetamol te vinden. Maar die kast had ik al eens doorzocht.
    Het medicijnkastje in de badkamer was eveneens leeg, op een doosje zetpillen na. Voor 1 tot 5 jaar, stond er op. Ik keek op het doosje en probeerde in te schatten hoeveel zetpillen ik moest inbrengen om het lichaam van een veertigjarige te verdoven. Eerst als grap, maar een paar seconden later was ik uitgelachen en pakte ik het doosje. Toen zag ik erachter een ander doosje. Smelttablet banaan, luidde het opschrift. Eronder las ik het begeerde woord paracetamol.
    Ik drukte vier smelttabletten uit de verpakking en stopte ze in mijn mond. Ze vielen onmiddellijk uiteen, maar de term ‘smelten’ was toch wat misleidend. Ik had nu een hap kalk in mijn mond. Met een zeer uitgesproken bananenaroma. Een flinke slok water verloste me daarvan. Wel nam ineens de kiespijn toe. Misschien vanwege de suiker in de pillen.
    Wachtend op de verdoving, ging ik bij de kinderen kijken. Ik trok een dekbed recht en veegde een bezwete lok haar uit een gezicht. De een smakte in de slaap, de ander snurkte. Buiten was de doorgaande weg eindelijk stil. Ik trok een kier in de gordijnen en vroeg me af hoe laat de tram weer ging rijden.

Onverwacht optimisme over de mensheid

Het is druk op de Voldersgracht. Mensen schuifelen langs de kraampjes die zich genesteld hebben tussen het water en de winkels.
    Ik kijk op van mijn tafeltje in de lunchzaak als ik buiten geschreeuw hoor.
    Een oudere man rijdt voorbij op een Segway, de driftige elektrische tweewieler waarop ik tot nu toe alleen parkeerwachters voorbij zag rollen.
    Dan draait de oude man ineens het mobiel om en rijdt hij terug naar een andere oude man. De bestuurder van de Segway is boos. Hij ziet er uit als iemand die op een vissersboot werkt. Slonzige dikke kleding, een wollen muts en woest grijs haar. Nog voor hij de andere man bereikt heeft, priemt zijn vinger al in diens richting.
    De Segway stopt abrupt, slechts centimeters voor de andere man. Die deinst niet achteruit en laat de tirade kalm over zich heenkomen. Af en toe herhaalt hij de opmerking dat de andere man had moeten uitkijken. Zijn handen blijven in de zakken van zijn pak, een ouderwets pak in een ongrijpbare blauwe tint.
    De man op de Segway spuugt woorden en speeksel in de richting van de andere man. Hij leunt over het stuur heen en kijkt neer op de andere man, alsof hij op een preekstoel staat.
    Op de verticale balk van de Segway zie ik een blauwe sticker met een witte rolstoel erop.
    Tijdens een symposium vertelde laatst iemand dat de Segway een reuze interessant juridisch probleem vormde. En ook een ernstig maatschappelijk probleem, voegde ze er snel aan toen. Want er waren mensen die ze nodig hadden, maar die niet de weg op mochten met deze uitvinding omdat hij niet past in de categorieën van de Verkeerswet.
    Er zijn ernstige maatschappelijke problemen die me onverwacht optimistisch stemmen over het lot van de mensheid.
    Dan draait de man zich om, vertrekt met grote vaart door het publiek en neemt met jaloersmakende precisie de bocht naar een steegje.

Maand zestig

Lieve Vera,

Je bent gisteren vijf jaar geworden. Ik zong een liedje voor je. Halverwege het eerste couplet onderbrak je me met de woorden: ‘Papa, wil je daar alsjeblief mee stoppen?’
    Je bent inmiddels oud genoeg om ouderlijke aanmoedigingen te wantrouwen. Zondag was je gevallen met je fiets. Ik je probeerde te troosten, maar je kon niet stoppen met huilen. Toen ik je aanraadde om even diep adem te halen, zei je dat je dat niet durfde.
    ‘Waarom durf je niet diep adem te halen?’    
    ‘Want dan ga jij “goed zo” zeggen.’
    Het is waar: Ook het schouderklopje is een vorm van machtsuitoefening. Daarom heeft men de subsidie uitgevonden.

De afgelopen weken viel je een keer of vijf, zes. De schaafwond is inmiddels een vertrouwde gast in ons gezin. Dat het vijf jaar heeft geduurd voordat hij arriveerde, zegt iets over opvoeding. Ouderliefde is in de eerste plaats het vermijden van krassen, butsen en breuken. In dat opzicht zijn kinderen hetzelfde als parketvloeren. Dat idee maken we draaglijk door een nieuw krasje te omarmen als bewijs voor verlicht ouderschap. We doen er zogenaamd niet moeilijk over.
    Overigens voer ik wel meer op als bewijs voor verlicht ouderschap. Je zusje heeft onder mijn toezicht enkele malen poep gegeten. Ooit nam ze een hap uit haar eigen luier. Gisteren proefde ze een geitenkeutel. Toezicht is cipierswerk en ik ben een slechte cipier. Een andere manier om dat te typeren is: ik bevorder zelfredzaamheid.
    Het blijft niet beperkt tot poep. Je zusje neemt voortdurend steekproeven van haar omgeving. In de oude afleveringen van Star Trek neemt men bij expedities naar onbekende planeten een apparaat mee waarmee men monsters kan ontleden en determineren. Je zusje doet dat met haar mond. Vaak zie ik het te laat om nog te kunnen achterhalen wat er precies gemonsterd is. Er resteert dan alleen een kring van groezelig materiaal rondom haar lippen. Dan zeg ik tegen mezelf: ‘Dat is goed voor de weerstand.’ Soms zeg ik het hardop. Als de resten op haar gezicht een verontrustende kleur hebben. Of als er een andere toezichthouder in de buurt is. Je moeder, bijvoorbeeld. In alle redelijkheid: het zou best waar kunnen zijn. Bijna alles bevordert de weerstand. Bij mij wel, in ieder geval.

De schaafwonden maken veel indruk op je. Je bent panisch voor bloed. Het vermoeden van bloed is al genoeg. Soms kom je aanlopen en hou je een lichaamsdeel voor mijn neus. ‘Kijk, pappa, bloed.’
    ‘Waar? Ik zie niets.’
    ‘Da-haar.’ Je vinger ligt dan naast een minuscuul donker stipje. Misschien is het bloed, het zou kunnen. Dat oordeel moeten we uitstellen tot er substantiële verbeteringen bereikt zijn op het gebied van de elektronenmicroscopie.

De obsessie met bloed wordt gevoed door vindingrijke theorieën over het menselijk lichaam. Zo maakte je je recent zorgen dat je velletje ooit op zou raken en er dan gaten in je lijfje over zouden blijven. Eergisteren, na de valpartij met de fiets, deed je de mysterieuze observatie dat het bloed van je schaafwond ‘naar binnen’ zou gaan. Dat moest ten koste van alles voorkomen worden, zo begreep ik.
    Het menselijk lichaam is een bron van angst die bezworen moet worden. Een paar weken geleden was ik bij een workshop over het maatschappelijk verzet tegen inentingscampagnes. De leiders van dat verzet waren ook aanwezig. Hun theorieën over het menselijk lichaam kwamen er, kortgezegd, op neer dat ziekte een complot is van de farmaceutische industrie. Die theorie is niet helemaal zonder merites. Maar zijn belangrijkste verdienste is dat hij het lichaam voorstelt als een onschuldig organisme. Een goedmoedige hond die hoogstens een beetje kwijl achterlaat op de hand waarmee je hem aait.
    Misschien is het voor de verzetsleiders geruststellender om een handvol ondernemers te vrezen, in plaats van hun eigen lichaam. Maar persoonlijk boezemt het onschuldige lichaam me meer angst in. Ergens moet ik mijn gebreken lokaliseren. Als het lichaam vrij is van schuld, dan ben ik belangrijkste verdachte die overblijft. Doe mij dan maar een valse hond, eentje die hapt naar zijn baas en naar voorbijgangers. Een hond die je af en toe een schop mag geven. Onthoudt dit, liefje: een goedgeplaatste schop is vaak eerlijker dan een schouderklopje.