Posts in Tekst
Die schoenen

Op het balkon van de trein zit een jonge vrouw te bellen. Haar benen zijn over elkaar geslagen en ze draait rondjes in de lucht met een schoen. Terwijl ze praat, buigt ze voorover en veegt ze iets van de schoen – een zwart open model met een hoge hak en een spitse neus. Ze zien er duur uit, al is damesschoeisel een terrein waarvan ik me afvraag of goedkoop wel bestaat.
    ‘Ik ben een pitbull, mannen vallen niet op pitbulls,’ zegt ze. ‘Ik was geen onderbroeken en dat zeg ik ze ook. Jij bent meer een meisje. Ik heb een grote bek, dat willen mannen niet.’
    Uit de telefoon klinkt gebrom. Ze zucht en luistert ongedurig naar haar gesprekspartner.
    ‘Nee, maar jij kan echt dingen zeggen, dat ik denk van, serieus’?
    Ze duwt een paar keer op het uiteinde van een leren riempje waarmee haar voet in de schoen wordt gehouden. Het riempje krult enigszins omhoog.
    ‘Nee, je moet even met me nadenken. Dus jij denkt zeker dat hij me leuk vindt.’
    Ze gaat recht zitten en kijkt uit het raam. Polderweilanden in schemerlicht.
    ‘Ik geef ‘m mijn telefoonnummer.’ Het klinkt als een capitulatie. Alsof ze de vuile onderbroeken al voor zich ziet.
    ‘Blijf je daar zitten?’
    Haar gesprekpartner blijkt een uitgebreid antwoord op die vraag te hebben. Misschien zijn daar ook nog wat principiële vraagstukken op te lossen. De vrouw gaat echter nergens op in.
    ‘Dan ga ik van hieruit naar die jongen toe. Ik zie er niet uit, maar ja.’
    Ze buigt haar voet in alle denkbare standen en bekijkt hem argwanend.
    ‘Die schoenen, ik weet het echt niet.’

Als ze heeft opgehangen, zucht ze nog een keer. Dan richt ze zich op. Ze woelt in haar handtas en haalt een spiegeltje tevoorschijn. Als ze het voor haar gezicht houdt, kijkt ze een ogenblik onbewogen en koel naar zichzelf.

Sein veilig

Het weblog was stuk, maar inmiddels werkt alles weer. Dankzij Bob, de maker van PivotX, de software waarop dit weblog draait.
    Bob is iemand die ik eens in de drie, vier jaar mail omdat ik iets heb stukgemaakt.
    Bob is iemand die mij vervolgens op maandagochtend 6:35u mailt met de mededeling: ‘Ik zal er eens naar kijken.’

Er zijn andere mensen die helpen bij het maken van Pivot.
    Op het forum waar eenvoudige gebruikers als ik met hun problemen komen, woont ene Hans.
    Een Noor, als ik me niet vergis.
    Hans programmeert, maar beantwoordt ook domme vragen. Tientallen domme vragen per jaar, als het er geen honderden zijn.
    De meeste antwoorden beginnen met de mededeling dat het antwoord al elders op het forum te vinden was, of anders wel in de handleiding.
    Een beetje nerd volstaat in zo’n situatie met vier letters: RTFM.
    Read the fucking manual.
    Niet Hans. Zijn toon verraadt soms dat hij heeft gezucht voordat hij het antwoord tikte, maar daar blijft het bij. Hij noemt de link naar de betreffende informatie en vertaalt het in een hapklare brok voor de vragensteller.

Bob, Hans en anderen, ze maken prachtige software die ze gratis weggeven en ze helpen de mensen voor wie gratis nog niet genoeg is.

Ik vroeg Bob of hij nog een wensenlijst had.
Ooit had hij zo’n lijst bij Amazon en zo kon ik na een hulpactie hem iets toesturen.
Maar hij heeft geen wensenlijst meer.
Hij had alles al, beweerde hij.
Dat is mooi, natuurlijk.
Mensen die genereus hulp verstrekken zijn wellicht niet zulke goede ontvangers.
Hij suggereerde dat ik dan maar wat zendingswerk moest doen: het wonder dat PivotX heet te verspreiden.
Bij dezen.

Maand eenenveertig

Lieve Vera,

Het was de maand van de lichtjesavond.
We liepen samen in de steenkoude binnenstad.
Je trok me aan een hand door de mensenmassa. Soms nam ik je op de arm om te kunnen kijken naar het vermaak dat in de straten rondom de markt was georganiseerd ? een verzameling kitsch zoals alleen de middenstand die bijeen kan brengen. (De middenstand, dat is een groep winkeleigenaren die zich niet verontschuldigen voor hun smaak. Verkoop werkt bevrijdend, zoveel is duidelijk.)

Je keek ernaar met open mond.
En ik keek naar jou.

Bij het betreden van de markt werd ons een kaars in de handen gedrukt. Van Amnesty International. Vlammen voor de vrijheid, stond op een sticker.
In verschillende interviews rondom het boek wordt me gevraagd mijn ongemak ten aanzien van engagement te verklaren. Dat behoeft blijkbaar verklaring.
Vlammen voor de vrijheid.
Straks zouden duizenden mensen een kaars aansteken.
Voor de vrijheid.
Iemand zou een podium beklimmen en iets zeggen over de opgesloten medemens.
Er zou applaus volgen en daarna was het tijd voor een glaasje glühwein.
Of om nog even terug te lopen naar het kraampje waar ze die antieke dekschaal hadden. Hij was wat aan de prijzige kant, maar soms moet je jezelf verwennen. Met sombere westerlingen schieten de politiek gevangenen ook niets op.

Jij wilde de kaars vasthouden.

Aan de andere kant van de markt speelde een harmoniekapel trage kerstmuziek. We liepen naar het dranghek voor het podium. Jij klom erop en ik ging achter tegen je aan staan, mijn wang naast de jouwe.

De blazers waren ingepakt in dikke winterjassen, op enkele trompettisten na. Die keken triomfantelijk om zich heen, hun uniformjasje open en de vlinderdas onberispelijk recht. De klarinettisten hadden de vingertoppen uit hun handschoenen geknipt.
Ergens op de zolder van mijn ouders heb ik ook nog zo?n paar liggen.

Langgerekte akkoorden gleden over ons heen.
Onzuivere intervallen. De koude klarinetten te laag, de fluiten te hoog, het koper alle kanten op.
Precies als mijn harmonie.
Ze hadden het meeste slagwerk thuisgelaten, waardoor het geluid ongewoon sober was.
Ik sloeg mijn armen om je heen.
Je keek om en zei: ?Heel erg mooi prachtig, hè pappa??
Ik knikte en keek naar de opwinding in je ogen.
Je draaide je weer naar het podium.
Ik kon mijn ogen niet van je losmaken.
Tranen borrelden op.
Ik dacht: Toe maar, laat maar gaan.
Misschien wilde ik bewijzen dat ik nog leefde.
Het was donker om ons heen, niemand zou me zien.
Ik drukte mijn wang weer tegen de jouwe.
De tranen zetten niet door.

Ik sloot mijn ogen, voelde jouw warme adem en de pap in mijn benen.
Voor zover ik leef, leef ik door jou.
Via jou.
Dat lijkt me een recept voor een ramp.
Maar ik ben niet meer zo bang voor rampen.
Dat is ook een vorm van vooruitgang, ja.

Ik heb je moeder dit nog niet verteld.
Terwijl ik tijdens het wegslikken van de tranen nog dacht: ik moet dit vertellen.
Om haar te laten zien dat ik nog leef.
Maar ik ben het vergeten.
Ik heb vooral over jou verteld.

Kaasfondue met Arnon Grunberg (slot)

(Wat er voorafging.) Ik bracht dus het nihilisme ter sprake. Daar was een moment van klein leed aan voorafgegaan. Een paar weken eerder was ik op het weblog van meneer Grunberg terechtgewezen voor een opmerking over nihilisme. Door meneer Grunberg zelf. Hij constateerde dat ik er niet veel van wist. Punt. Wat correct was, maar ik zag niet helemaal in waarom dat er toe deed. Na Grunbergs terechtwijzing volgde er zich ook nog een filosofiestudente die wilde melden dat ze zich aansloot bij Grunberg en dat ze ook vond dat ik er niet veel van wist. In alle eerlijkheid vond ik dat ik een interessant onderwerp had aangesneden dat een herkansing verdiende. Ik zei dat ik op dat onderwerp wilde terugkomen. Meneer Grunberg glimlachte beleefd en keek me afwachtend aan. Door het rumoer in het restaurant kon ik me ineens niet meer herinneren wat ik ook alweer wilde zeggen. Uiteindelijk formuleerde ik een zin over de trivialisering van het nihilisme, dat nihilisme toch niet meer gevaarlijk genoemd kon worden. Een warrige zin, maar goed genoeg als startpunt. Hij zou nu iets zeggen of vragen en ergens in de komende minuten zouden we de implicaties van dit fenomeen op een interessante manier duiden. Grunberg zei dat hij nooit beweerd had dat het gevaarlijk was. ?Nee,? zei ik, ?dat is waar.? Vervolgens ging ik nadenken over of het waar was. Het was waar. Tijdens mijn zwijgen bleef Grunberg me beleefd aankijken. Ik wist niet hoe het gesprek nu verder moest. Een paar keer probeerde ik me te concentreren, maar er gebeurde helemaal niets in mijn hoofd. Een auto waarvan de banden zich bij elke stoot gas dieper ingroeven in de modder. Iemand anders zei iets tegen meneer Grunberg, ik geloof over kurk die in de wijn scheen te zitten. Niet over het nihilisme, in ieder geval. Einde gesprek. Ik leunde achterover en nipte van de wijn. Kurk kon ik er niet in ontdekken. Uren later, toen we na Grunbergs optreden in de artiestenfoyer zaten, toen ik elk doel, elke eis, elke verwachting had laten varen, maakte ik onbedoeld een grap die hem beviel. Iemand bracht Al Gore ter sprake en de gedachte aan Al Gore werd me teveel. Na het zien van zijn film zit ik met een brok agressie jegens de man die ik nergens kwijt kan. Ik mompelde dat Al Gore slecht was voor het milieu, of iets van die strekking. Dat amuseerde meneer Grunberg. Hij zei dat hij het daarover wilde hebben. Ik glimlachte en keek hem zwijgend aan. Einde gesprek.

De eerste recensie

In het Limburgs Dagblad staat de eerste recensie van Tegennatuur. Ik ben de eerste om toe te geven dat het er niet toe doet wat de auteur bedoeld heeft wanneer je een boek beoordeelt. Desalniettemin was ik blij dat de vergelijking met Hermans gevolgd werd door de woorden "met meer compassie en empathie". Misschien word ik ooit nog eens goed in empathie. [[popup:Limburgs_Dagblad_11_december_2008.jpg:(thumbnail)::0:center]]

Verder schreef een vriendin uit het dorp waarin ik ben opgegroeid een stuk voor een gratis zondagsblad. Ik had niet door dat de oplage daarvan boven de 200.000 exemplaren ligt. Sinds dat is verschenen, worden mijn ouders op straat aangeklampt. De vriendin zelf ook. Meest gestelde vraag: ?Het is toch geen zware kost, hè?? Ik heb me in tijden niet zo Limburgs gevoeld. Overigens had ik het stuk voor het zondagsblad niet goed gecontroleerd. Daardoor is nu het misverstand geschapen dat ik professor zou zijn. Ik kijk uit naar de volgende misverstanden die ik de wereld in ga helpen.

Wachten op groen

Deze week ben ik voor mijn werk in Hyderabad, India. Ik wilde nooit naar India. Mijn lage drempel voor schuldgevoelens maakte me huiverig voor de confrontatie met armoede en bedelaars. Die vrees bleek niet onterecht, al is het gelukkig niet allesoverheersend. We verplaatsen ons met gele driewielige voertuigen, een soort riksja?s met een brommermotor. De voertuigen zijn open. Bij elk kruispunt met verkeerslichten, lopen er bedelaars tussen de voertuigen. Voornamelijk kinderen, vaak met een comateus ogende baby op de arm. Bedelaars raken je volop aan. Ze tikken op je been, trekken aan je arm, net zolang tot het voertuig weer gaat rijden of tot je geld geeft. Er zijn weinig verkeerslichten in Hyderabad, maar ze staan wel erg lang op rood. Tien, vijftien minuten is niet ongewoon. Over het algemeen zit ik bevroren te wachten tot het licht op groen staat. Zo gespannen dat zelf geld geven een onhaalbare opgave lijkt. Twee keer gaf ik geld, waarop meteen andere kinderen zich meldden bij het voertuig. De chauffeurs van het voertuig kijken af en toe over hun schouder met een medelijdende blik. Ik weet niet of die voor mij of voor het kind is bedoeld. [[popup:IMG_7391.jpg:(thumbnail)::0:center]] [[popup:IMG_7405.jpg:(thumbnail)::0:center]]